Naam: Sint Helenafazantje
Wetenschappelijke naam: Estrilda astrild
Uiterlijke beschrijving: De totale lengte van kop tot staartpunt van de vogel is 9·5 tot 13 cm; de vogel weegt 6 tot 11 g. Het is een grijsachtige, met heel veel dwarse, donkere golflijntjes getekende vogel. De onderzijde is wat lichter van kleur. De borst is licht roze, dat onder de buik rood wordt. De snavel en de oogstreep zijn rood en de staart is bruin met zwart. De geslachten zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden, alleen door het baltsen is het mannetje te herkennen.
Herkomst, biotoop en habitat: Het leefgebied van deze vogel bestaat uit terreintjes met grote grassoorten (zoals riet, bies en zegge) die voorkomen in moerassen en langs meren en rivieren, in berggebieden, verlaten akkers en weidegronden en ook in stadstuinen.
Samenlevingsvorm: kunnen goed in een gezelschap volière gehouden worden, maar er dient wel voldoende ruimte aanwezig te zijn om de vogels een rustige plek te geven. Ze kunnen goed samen gehouden worden met andere Afrikaanse en Australische vinken.
Voeding: Als voedsel is een zaadmengsel voor kleine tropische vogels de basis, aangevuld met trosgierst en graszaden. Tijdens de kweekperiode mogen verschillende kleine insecten en wat eivoer niet ontbreken op het menu. Scherpe maagkiezel en grit moet altijd aanwezig zijn in de volière.
Uiterlijk met geslachtsbepaling en foto van mannelijk en vrouwelijk dier:

Links = pop (kleiner, minder grote gekleurde vlek op de buik)
Rechts = Man
Huisvesting: Deze vogel doet het in prima in een gemengde gezelschap volière. Ook onderling kunnen ze het goed met elkaar vinden. Wel moet er voldoende ruimte zijn. In een te kleine ruimte jagen ze elkaar na. Ze doen het goed in een beplante volière, met name dichte struiken en heesters. Onder normale winterse omstandigheden is het voldoende wanneer de vogels kunnen schuilen in hun slaapnestje (meerdere i.v.m. keuze) in een goed tocht- en vorstvrij nachtverblijf. Wordt het erg koud, moet het nachthok verwarmd worden.
Voortplanting: Ze bouwen een nest in het groen of maken gebruik van een bamboenest of een traliesnestkast. Het nest wordt gemaakt van onder meer hooi of cocosvezel. Er worden 4 tot 6 witte eitjes gelegd, die gedurende 11 tot 13 dagen afwisselend door het mannetje en vrouwtje worden bebroed. De uitgekomen jongen krijgen de eerste tijd voornamelijk een keur aan verschillende kleine insecten te eten. Ruim twee tot krap drie weken na het uitkomen vliegen de jongen uit. Ze worden dan, in afnemende mate, door beide ouders gevoerd.