2. Rekenen met spanning en stroomsterkte

Bij onderdeel B hebben we het al gehad over het vermogen, wat aangeeft hoeveel elektrische energie een apparaat in seconde verbruikt. De grootheid van vermogen was P, en de eenheid was watt (W).

Het vermogen hangt af van twee factoren:

  1. De spanning waarop het apparaat werkt, dus hoeveel energie er per deeltje wordt meegegeven.

  2. De stroomsterkte die door het apparaat loopt, dus hoe veel deeltjes er per seconde voorbij stromen.


Je kunt het vermogen daarom berekenen met de formule:

P = U · I

Hierbij geldt het volgende:
P = Vermogen in watt (W)
U = Spanning in volt (V)
I = Stroomsterkte in ampère (A)

Voorbeeld
Op een website kun je led lampen kopen voor decoratief gebruik. Controleer of het vermogen van de lamp juist is berekend. Gebruik hiervoor de afbeelding hiernaast.  

Gegevens     U = 12 V

                      I =  2200 mA = 0,22 A

Gevraagd    P = ?

Uitwerking    F    P = U · I
                    I     P = 12 · 0,22
                   R    P = 2,64
                   E    P = 2,64 W

Dit klopt met de waarde die op de website vermeld staat.