Theorie zij, hen, hun
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen meestal naar personen, maar kunnen ook verwijzen naar dingen of dieren. Persoonlijke voornaamwoorden kunnen als onderwerp voorkomen of als lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. In het schema zie je de persoonlijke voornaamwoorden staan. Bij de derde persoon meervoud zie je zij/ze staan als onderwerp en hen/hun/ze als niet onderwerpsvorm. In het laatste geval gaat het dan om een lijdend of meewerkend voorwerp.
Zij/ze
Je gebruikt dus zij/ze als het gaat om het onderwerp
Zij/ze gaan morgen naar school.
Ik weet niet wat zij/ze morgen gaan doen.
Mijn ouders gaan verhuizen, omdat zij/ze graag een groter huis willen.
Hen
Je gebruikt hen in twee gevallen:
- als het gaat om het lijdend voorwerp
- na een voorzetsel
Zij zien hen in de rechtbank.
Hij ontslaat hen op staande voet.
Ik heb het voor hen gedaan.
Ik heb samen met hen gestudeerd.
De mensen stonden om hen heen.
Hun
Je gebruikt hun als:
- het gaat om een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel (het is dan vervangbaar door een voorzetsel+hen)
Hij heeft hun (aan hen) het boek gegeven.
De tranen stonden hun (bij hen) in de ogen.
Let op: Je gebruikt hun natuurlijk ook als bezittelijk voornaamwoord: Dat is hun boek.
Dat gaat bijna altijd wel goed.
Overige gevallen
Bij dieren of zaken gebruik je altijd ze
Heb jij de dossiers? Nee, ik heb ze ni.et
Roep jij de honden, dan neem ik ze mee naar het strand.
Ook bij personen kan je bij twijfel hun of hen vervangen door ze.
Ik heb ruzie met mijn ouders, ik wil hen/ze niet meer zien.
Geef hun/ze maar geen aandacht meer.
Hieronder vind je twee filmpjes met uitleg hierover.
Filmpje 1 met uitleg. https://youtu.be/kawikrav0uk
Filmpje 2 met uitleg. https://www.youtube.com/watch?v=BY57y90GLU4