Les 2: Ervaren hoe het voelt om een leerling te zijn

Les 2 Ervaren hoe het voelt om een leerling te zijn

 

Doel: Docenten ervaren hoe het voelt om een leerling te zijn doormiddel van rollenspellen en casuïstiek.

Digitale activiteit/ interventies: Filmpjes/toneelstukjes maken

 

Principes van samenwerkend leren:

 

 

Opstart

Hoge en lage status

 

Uitleg:

De docent geeft uitleg over het begrip hoge en lage status.

De docent bespreek het verschil tussen hoge en lage status.

 

Begin 1

Lage status versus hoge status

 

Lage status.

 

Doelstelling:

De student ervaart het verschil tussen het spelen van een hoge en een lage status binnen een spelopdracht.

 

Uitleg:

Zodra de docent in zijn handen klapt staat de groep stil.

De docent kan dan uitleg of een opdracht geven en vragen beantwoorden.

 

Opdracht 1A:

Loop in eigen looptempo en manier (neutraal) door elkaar in de ruimte.

 

Opdracht 1B:

Loop door de ruimte in een lage status in een door jou gekozen tempo.

 

Uitleg:

Spel intentie van 1 tot 10.

Intentie 1: Klein spel.

Intentie 2: Groot spel.

 

 

Opdracht 1C:

Beweeg je in een voor jou lage status door elkaar in de ruimte.

Zodra de docent in zijn handen klapt noemt hij een getal tussen de 1 en 10 waarmee hij de intentie van het spel aangeeft.

De groep beweegt zich in lage status en de aangegeven intentie door elkaar in de ruimte.

 

 

Evaluatie lage status:

De docent bespreekt de opdracht met de studenten na en stelt hen de volgende vragen:

- Hoe voelde het voor jou om in een lage status te spelen?

- Komt dat dichtbij of ligt dat juist ver weg van je eigen persoonlijkheid?

- Benoem een situatie waarin jij als student een lage status hebt ervaren?

- Hoe voelde dat voor jou?

- Benoem een situatie waarin jij als docent een lage status hebt ervaren

- Hoe voelde dat voor jou?

 

Begin 2

Hoge status versus lage status

 

Hoge status.

 

Doelstelling:

De student ervaart het verschil tussen het spelen van een hoge en een lage status binnen een spelopdracht.

 

Opdracht 2A:

Beweeg je in een voor jou hoge status door elkaar in de ruimte

 

Opdracht 2B:

Zodra de docent in zijn handen klapt noemt hij een getal tussen de 1 en 10 waarmee hij de intentie van het spel aangeeft.

De groep beweegt zich in hoge status en de aangegeven intentie door elkaar in de ruimte.

 

Evaluatie hoge status:

De docent bespreekt de opdracht met de studenten na en stelt hen de volgende vragen:

- Hoe voelde het voor jou om in een hoge status te spelen?

- Komt dat dichtbij of ligt dat juist ver weg van je eigen persoonlijkheid.

- Wat voor verschil heb je ervaren bij het spelen van de lage en hoge status.

- Benoem een situatie waarin jij als student een hoge status hebt ervaren.

- Hoe voelde dat voor jou?

- Benoem een situatie waarin jij als docent een hoge status hebt ervaren.

- Hoe voelde dat voor jou?

 

Verdieping 1

Veilig werkklimaat

 

Doelstelling:

De student ervaart het belang van het creeeren van een veilig leerklimaat door afspraken met elkaar te maken over wenselijk gedrag.

 

Opdracht 3A:

Iedere student schrijft anoniem op een a 4 papier welk gedrag hij wenst van het publiek, de kijkende klasgenoot,  als hij een scene speelt, vouwt daarna het papier op en stopt het in de emmer.

Zodra iedereen zijn wens heeft ingeleverd haalt de docent een voor een de briefjes eruit en schrijft de wens op het bord. Als alle wensen er staan bespreekt de docent deze met de studenten en vraagt hen hun handtekening eronder te zetten waarmee zij beloven zich volledig in te zetten voor de wens van zichzelf en de ander.

 

Evaluatie opdracht 3A:

De docent bespreekt met de studenten de opdracht na en stelt de volgende vragen:

- Hoe heb je de opdracht ervaren?

- Heeft de opdracht voor jou bijgedragen aan een veilig leerklimaat? En waarom wel of niet?

- Hoe zou jij deze opdracht vertalen naar jouw onderwijs?

 

Verdieping 2

Hoge en lage status

 

Doelstelling:

De student ervaart het effect van een hoge of lage status bij zichzelf en de ander door het spelen van scene.

 

Opdracht 4A:

Speler 1 en speler 2 spelen een scene waarin ze elkaar voor het eerst ontmoeten.

 

Personages:

Speler 1 speelt een lage status in spelintentie 10

Speler 2 speelt een lage status in spelintentie 10

 

Evaluatie opdracht 4A:

De docent bespreekt met de studenten de gespeelde scene na en stelt de volgende vragen:

- Wat heb je gezien?

- Wat heb je ervaren?

- Wat is het effect van het spel van de hoge status op de lage status?

- Wat is het effect van het spel van de lage status op de hoge status?

 

Uitleg:

Spelintentie 10 is een vergroting van de werkelijkheid. De speler speelt een karikatuur van zichzelf waarin duidelijk te zien is of hij een hoge of lage status aanneemt en hoe hij dat ervaart.

Dat is toch veel te overdreven, zo gaat het in het echt toch niet? is een veelgestelde vraag.

Maar een student kan zich van binnen wel zo voelen zonder dat je dat direct aan de buitenkant ziet.

 

Opdracht 4B:

Speler 1 en speler 2 spelen een scene waarin ze elkaar voor het eerst ontmoeten.

 

Personages:

Speler 1 speelt een hoge status in spelintentie 10

Speler 2 speelt een hoge status in spelintentie 10

 

Evaluatie opdracht 4B:

De docent bespreekt met de studenten de gespeelde scene na en stelt de volgende vragen:

- Herken je het gedrag van een hoge status bij jouw studenten?

- Kun je daar een situatie van benoemen?

- Waarom denk je dat deze student dat gedrag heeft ingezet?

- Heeft dat volgens jou iets te maken met veiligheid binnen de klas?

- Zo ja, wat heeft dat volgens jou te maken met veiligheid binnen de klas?

- Wat zou jij als docent binnen deze situatie kunnen doen om de veiligheid voor de student te vergroten?

 

Opdracht 4C:

Speler 1 en speler 2 spelen een scene waarin ze elkaar voor het eerst ontmoeten.

 

Personages:

Speler 1 speelt een lage status in spelintentie 10

Speler 2 speelt een hoge status in spelintentie 10

 

Evaluatie opdracht 4C:

De docent bespreekt de gespeelde scene met de studenten na en stelt de volgende vragen:

- Benoem een situatie waarin je als docent tegenover een student een hoge status hebt aangenomen.

- Wat was het effect daarvan op de situatie, op jou en welk effect heb je waargenomen bij de student.

- Benoem een situatie waarin je als docent tegenover een student een lage status hebt aangenomen.

- Wat was het effect daarvan op de situatie, op jou en welk effect heb je waargenomen bij de student?

 

 

Midden

 

Doelstelling:

De student ervaart het verschil in effect op het gevoel van veiligheid voor de docent en student tussen het inzetten van een hoge of lage status in een rollenspel.

 

Opdracht 5A:

2 spelers spelen de volgende casus op 2 verschillende manieren in een scene uit.

 

Casus:

Student komt een kwartier te laat de les binnen stampen. De student doet dit op een zeer luidruchtige manier. Maakt er grappen over en neemt alle tijd om te gaan zitten. De docent is daardoor de aandacht van de klas kwijt.

Tijdens de laatste vergadering is deze student uitvoerig besproken. Bij andere lessen komt deze student ook vaak te laat of zelfs helemaal niet.

Waarom ben je te laat vraagt de docent. De student zegt; het maakt niet uit of ik kom, ik snap er toch niks van. Jullie vinden me allemaal dom.

 

Scene 1:

 

Personages scene 1

Speler 1: docent, hoge status, spelintentie 10.

Speler 2: student, hoge status, spelintentie 8.

 

Evaluatie scene 1:

De studenten vormen groepjes. Iedere groep krijgt een groot vel papier. De studenten verdelen de vragen in kolommen op het papier. Iedere student kiest een kleur stift en schrijft zijn antwoord in stilte in de kolom van de vraag.

 

Vragen:

- Wat heb je gezien?

- Voelde de student zich gezien en gehoord?

- Voelde de docent zich gezien en gehoord?

- Waren de spelers met elkaar verbonden?

- Welk doel had de docent in deze scene?

- Is dat doel bereikt? En waarom?

- Welk doel had de student in deze scene?

- Is dat doel bereikt? En waarom?

 

Scene 2

 

Personages scene 2:

Speler 1: docent, lage status, spelintentie 5.

Speler 2: student, hoge status, spelintentie 9.

 

Evaluatie scene 2:

De studenten vormen groepjes. Iedere groep krijgt een groot vel papier. De studenten verdelen de vragen in kolommen op het papier. Iedere student kiest een kleur stift en schrijft zijn antwoord in stilte in de kolom van de vraag.

 

Vragen:

- Wat heb je gezien?

- Voelde de student zich gezien en gehoord?

- Voelde de docent zich gezien en gehoord?

- Wat is het verschil met de eerste scene?

- Waren de spelers met elkaar verbonden?

- Welk doel had de docent in deze scene?

- Is dat doel bereikt? En waarom?

- Welk doel had de student in deze scene?

- Is dat doel bereikt? En waarom?

 

De studenten bespreken in hun groepjes met elkaar wat ze hebben opgeschreven bij de evaluatie van scene 1 en scene 2 en benoemen met elkaar de verschillende effecten op het veiligheidsgevoel.

 

De docent vraagt klassikaal per groepje de verschillende effecten op het veiligheidsgevoel van scene 1 en scene 2 te benoemen.

 

Einde

 

Evaluatie:

De docent bespreekt de les met de studenten en stelt hen de volgende vragen:

- Hoe heb je de les ervaren?

- Wat heeft je verbaasd?

- Wat heb je geleerd?

- Wat neem je mee naar jouw werksituatie?

- Hoe ga je het geleerde inzetten binnen jouw onderwijs?