Verantwoording les 2

Verantwoording bij Les 2

 

Samenwerkend leren wordt gezien als een van de krachtigste instructiestrategieën om het zelfstandig leren van leerlingen te ontwikkelen.

In het boek samenwerkend leren geschreven door Sebo Ebbens en Simon Ettekoven worden sleutelbegrippen voor samenwerkend leren uitgelegd en voorzien van voorbeelden.

 

Sleutelbegrippen samenwerkend leren:

In onze lessenserie hebben we de sleutelbegrippen voor samenwerkend leren als uitgangspunt gebruikt.

Een aantal sleutelbegrippen heb ik als basis gebruikt en toegepast in de opdrachten van les twee. Hieronder staat mijn lesvoorbereiding en verantwoord ik in de rood geschreven tekst hoe ik welke sleutelbegrippen in deze les heb toegepast.

 

Les 2:

 

Toegepast sleutelbegrip samenwerkend leren:

- Positieve wederzijdse verantwoordelijkheid.

- Aandacht voor sociale vaardigheden.

- Aandacht voor het groepsproces.

 

Opstart

Hoge en lage status

 

Uitleg:

De docent geeft uitleg over het begrip hoge en lage status.

De docent bespreek het verschil tussen hoge en lage status

 

Begin 1

Lage status versus hoge status

 

Lage status

 

Doelstelling:

De student ervaart het verschil tussen het spelen van een hoge en een lage status binnen een spelopdracht.

 

Toegepast sleutelbegrip samenwerkend leren:

- Individueel verantwoordelijk eigen bijdrage.

- Aandacht voor groepsproces.

 

Verantwoording:

Het behalen van de doelstelling van deze groepsopdracht is afhankelijk van de inzet van ieder individu. De studenten zijn kwetsbaar tijdens het uitvoeren van deze opdracht. Het creëren en waarborgen van een veilig leerklimaat en groepssfeer is hiervoor noodzakelijk. Bij deze opdracht wordt theater als middel ingezet om een veilig leerklimaat te scheppen waarin zowel student als docent zich optimaal kan inzetten en ontwikkelen

 

Uitleg:

Zodra de docent in zijn handen klapt staat de groep stil.

De docent kan dan uitleg of een opdracht geven en vragen beantwoorden.

 

Opdracht 1A:

Loop in eigen looptempo en manier (neutraal) door elkaar in de ruimte.

 

Opdracht 1B:

Loop door de ruimte in een lage status in een door jou gekozen tempo.

 

Uitleg:

Spel intentie van 1 tot 10.

Intentie 1: Klein spel.

Intentie 2: Groot spel.

 

Opdracht 1C.

Beweeg je in een voor jou lage status door elkaar in de ruimte.

Zodra de docent in zijn handen klapt noemt hij een getal tussen de 1 en 10 waarmee hij de intentie van het spel aangeeft.

De groep beweegt zich in lage status en de aangegeven intentie door elkaar in de ruimte.

 

Evaluatie lage status:

De docent bespreekt de opdracht met de studenten na en stelt hen de volgende vragen:

- Hoe voelde het voor jou om in een lage status te spelen?

- Komt dat dichtbij of ligt dat juist ver weg van je eigen persoonlijkheid?

- Benoem een situatie waarin jij als student een lage status hebt ervaren?

- Hoe voelde dat voor jou?

- Benoem een situatie waarin jij als docent een lage status hebt ervaren

- Hoe voelde dat voor jou?

 

Begin 2

Hoge status versus lage status

 

Hoge status

 

Doelstelling:

De student ervaart het verschil tussen het spelen van een hoge en een lage status binnen een spelopdracht.

 

Toegepast sleutelbegrip samenwerkend leren:

Individueel verantwoordelijk eigen bijdrage.

Aandacht voor het groepsproces.

 

Verantwoording:

Het behalen van de doelstelling van deze groepsopdracht is afhankelijk van de inzet van ieder individu. De studenten zijn kwetsbaar tijdens het uitvoeren van deze opdracht. Het creëren en waarborgen van een veilig leerklimaat en groepssfeer is hiervoor noodzakelijk.

 

Opdracht 2A:

Beweeg je in een voor jou hoge status door elkaar in de ruimte

 

Opdracht 2B:

Zodra de docent in zijn handen klapt noemt hij een getal tussen de 1 en 10 waarmee hij de intentie van het spel aangeeft.

De groep beweegt zich in hoge status en de aangegeven intentie door elkaar in de ruimte.

 

Evaluatie hoge status:

De docent bespreekt de opdracht met de studenten na en stelt hen de volgende vragen:

- Hoe voelde het voor jou om in een hoge status te spelen?

- Komt dat dichtbij of ligt dat juist ver weg van je eigen persoonlijkheid.

- Wat voor verschil heb je ervaren bij het spelen van de lage en hoge status

- Benoem een situatie waarin jij als student een hoge status hebt ervaren.

- Hoe voelde dat voor jou?

- Benoem een situatie waarin jij als docent een hoge status hebt ervaren

- Hoe voelde dat voor jou?

 

Verdieping 1

Veilig werkklimaat

 

Doelstelling:

De student ervaart het belang van het creëren van een veilig leerklimaat door afspraken met elkaar te maken over wenselijk gedrag.

 

Toegepast sleutelbegrip samenwerkend leren:

Aandacht voor sociale vaardigheden.

Aandacht voor groepsproces.

 

Verantwoording:

Iedere student schrijft op een a4 papier welk gedrag hij wenst van zijn kijkende klasgenoot en belooft zich in te zetten voor de wens van de ander. Leerlingen uiten zichzelf en krijgen inzicht in de ander. Er wordt een beroep gedaan op hun empatisch vermogen. Ze ervaren het belang van kijken en luisteren naar zichzelf en de ander. Wenselijk gedrag wordt bespreekbaar en inzichtelijk. Leerlingen ontmoeten elkaar in verschillen en overeenkomsten.

 

Opdracht 3A:

Iedere student schrijft anoniem op een a 4 papier welk gedrag hij wenst van het publiek, de kijkende klasgenoot,  als hij een scene speelt, vouwt daarna het papier op en stopt het in de emmer.

Zodra iedereen zijn wens heeft ingeleverd haalt de docent een voor een de briefjes eruit en schrijft de wens op het bord. Als alle wensen er staan bespreekt de docent deze met de studenten en vraagt hen hun handtekening eronder te zetten waarmee zij beloven zich volledig in te zetten voor de wens van zichzelf en de ander.

 

Evaluatie opdracht 3A:

De docent bespreekt met de studenten de opdracht na en stelt de volgende vragen:

- Hoe heb je de opdracht ervaren?

- Heeft de opdracht voor jou bijgedragen aan een veilig leerklimaat? En waarom wel of niet?

- Hoe zou jij deze opdracht vertalen naar jouw onderwijs?

 

Verdieping 2

Hoge en lage status

 

Doelstelling:

De student ervaart het effect van een hoge of lage status bij zichzelf en de ander door het spelen van scene.

 

Toegepaste sleutelbegrippen samenwerkend leren:

Directe interactie

Sociale vaardigheden

Aandacht voor het groepsproces.

 

Verantwoording:

Spelers zijn afhankelijk van elkaars inzet.

Het publiek is zich bewust van het gewenste publieksgedrag en is daardoor bespreekbaar. Er wordt beroep gedaan op hun sociale vaardigheden. Een veilige groepssfeer en werkklimaat zijn noodzakelijk voor deze opdracht. Als deze gewaarborgd zijn kan de docent met de leerlingen de inhoud van de opdracht bespreken tijdens de evaluatie.

 

 

Opdracht 4A:

Speler 1 en speler 2 spelen een scene waarin ze elkaar voor het eerst ontmoeten.

 

Personages:

Speler 1 speelt een lage status in spelintentie 10

Speler 2 speelt een lage status in spelintentie 10

 

Evaluatie opdracht 4A:

De docent bespreekt met de studenten de gespeelde scene na en stelt de volgende vragen:

- Wat heb je gezien?

- Wat heb je ervaren?

- Wat is het effect van het spel van de hoge status op de lage status?

- Wat is het effect van het spel van de lage status op de hoge status?

 

Uitleg:

Spelintentie 10 is een vergroting van de werkelijkheid. De speler speelt een karikatuur van zichzelf waarin duidelijk te zien is of hij een hoge of lage status aanneemt en hoe hij dat ervaart.

Dat is toch veel te overdreven, zo gaat het in het echt toch niet? is een veelgestelde vraag.

Maar een student kan zich van binnen wel zo voelen zonder dat je dat direct aan de buitenkant ziet.

 

Opdracht 4B:

Speler 1 en speler 2 spelen een scene waarin ze elkaar voor het eerst ontmoeten.

 

Personages:

Speler 1 speelt een hoge status in spelintentie 10

Speler 2 speelt een hoge status in spelintentie 10

 

Evaluatie opdracht 4B:

De docent bespreekt met de studenten de gespeelde scene na en stelt de volgende vragen:

- Herken je het gedrag van een hoge status bij jouw studenten?

- Kun je daar een situatie van benoemen?

- Waarom denk je dat deze student dat gedrag heeft ingezet?

- Heeft dat volgens jou iets te maken met veiligheid binnen de klas?

- Zo ja, wat heeft dat volgens jou te maken met veiligheid binnen de klas?

- Wat zou jij als docent binnen deze situatie kunnen doen om de veiligheid voor de student te vergroten?

 

Opdracht 4C:

Speler 1 en speler 2 spelen een scene waarin ze elkaar voor het eerst ontmoeten.

 

Personages:

Speler 1 speelt een lage status in spelintentie 10

Speler 2 speelt een hoge status in spelintentie 10

 

Evaluatie opdracht 4C:

De docent bespreekt de gespeelde scene met de studenten na en stelt de volgende vragen:

- Benoem een situatie waarin je als docent tegenover een student een hoge status hebt aangenomen.

- Wat was het effect daarvan op de situatie, op jou en welk effect heb je waargenomen bij de student.

- Benoem een situatie waarin je als docent tegenover een student een lage status hebt aangenomen.

- Wat was het effect daarvan op de situatie, op jou en welk effect heb je waargenomen bij de student?

 

Midden

 

Doelstelling:

De student ervaart het verschil in effect op het gevoel van veiligheid voor de docent en student tussen het inzetten van een hoge of lage status in een rollenspel.

 

Toegepast sleutelbegrip samenwerkend leren:

Aandacht voor sociale vaardigheden.

Aandacht voor het groepsproces.

 

Verantwoording:

Voor het spelen van de opdracht is een veilige groepssfeer en leerklimaat van absolute noodzaak. De speler als zowel het publiek zijn kwetsbaar. Er wordt een beroep gedaan op de sociale vaardigheden van de groep. De speler en het publiek wordt in spel geconfronteerd met zichzelf en krijgt hierdoor inzicht in eigen denken en handelen. De reflectie met de spelers en het publiek op de gespeelde scene heeft invloed op het groepsproces. De docent wijst geen spelers aan voor de opdracht maar nodigt de groep uit om te spelen. Wie wilt er leren? Dit versterkt de veiligheid voor de leerlingen en maakt een ieder verantwoordelijk voor zijn ontwikkeling.

 

Opdracht 5A:

2 spelers spelen de volgende casus op 2 verschillende manieren in een scene uit.

 

Casus:

Student komt een kwartier te laat de les binnen stampen. De student doet dit op een zeer luidruchtige manier. Maakt er grappen over en neemt alle tijd om te gaan zitten. De docent is daardoor de aandacht van de klas kwijt.

Tijdens de laatste vergadering is deze student uitvoerig besproken. Bij andere lessen komt deze student ook vaak te laat of zelfs helemaal niet.

Waarom ben je te laat vraagt de docent. De student zegt; het maakt niet uit of ik kom, ik snap er toch niks van. Jullie vinden me allemaal dom.

 

Scene 1:

Personages scene 1

Speler 1: docent, hoge status, spelintentie 10.

Speler 2: student, hoge status, spelintentie 8.

 

Evaluatie scene 1:

De studenten vormen groepjes. Iedere groep krijgt een groot vel papier. De studenten

verdelen de vragen in kolommen op het papier. Iedere student kiest een kleur stift en schrijft zijn antwoord in stilte in de kolom van de vraag.

 

Toegepast sleutelbegrip samenwerkend leren:

Individueel verantwoordelijk voor eigen bijdrage.

Aandacht voor sociale vaardigheden.

Aandacht voor groepsproces.

 

Verantwoording:

Omdat iedere student met een eigen kleur stift zijn antwoord op het papier schrijft wordt ieders inzet inzichtelijk en is iedere leerling verantwoordelijk voor zijn eigen bijdrage en afhankelijk van de ander. Als de groepjes leerlingen met elkaar de verschillen en overeenkomsten met elkaar bespreken doet dat een beroep op de bijdrage van ieder individu en de groep.

 

Vragen:

- Wat heb je gezien?

- Voelde de student zich gezien en gehoord?

- Voelde de docent zich gezien en gehoord?

- Waren de spelers met elkaar verbonden?

- Welk doel had de docent in deze scene?

- Is dat doel bereikt? En waarom?

- Welk doel had de student in deze scene?

- Is dat doel bereikt? En waarom?

 

Scene 2

 

Doelstelling:

De studenten reflecteren op de scène en krijgen daardoor inzicht in de werking en het effect van het bewust inzetten van een hoge of  lage status.

 

Toegepast sleutelbegrip samenwerken leren:

Positieve wederzijdse afhankelijkheid.

Verantwoordelijk voor eigen bijdrage.

Aandacht voor sociale vaardigheden.

Aandacht voor het groepsproces

 

Verantwoording:

De docent vraagt tijdens de evaluatie van de opdracht een leerling per groep de verschillende effecten op het veiligheidsgevoel van scène 1 en scene 2 te benoemen. De groep heeft de vraag voorbereid maar weet van te voren niet wie de docent uit het groepje vraagt de groep te vertegenwoordigen. Dit motiveert de leerlingen actief bezig te zijn met de opdracht en doet een beroep op het verantwoordelijkheidsgevoel van het individu en de groep. Ook worden hierdoor sociale vaardigheden versterkt en het groepsproces inzichtelijk en bespreekbaar.

 

Personages scene 2

Speler 1: docent, lage status, spelintentie 5.

Speler 2: student, hoge status, spelintentie 9.

 

Evaluatie scene 2:

De studenten vormen groepjes. Iedere groep krijgt een groot vel papier. De studenten verdelen de vragen in kolommen op het papier. Iedere student kiest een kleur stift en schrijft zijn antwoord in stilte in de kolom van de vraag.

 

Vragen:

- Wat heb je gezien?

- Voelde de student zich gezien en gehoord?

- Voelde de docent zich gezien en gehoord?

- Wat is het verschil met de eerste scene?

- Waren de spelers met elkaar verbonden?

- Welk doel had de docent in deze scene?

- Is dat doel bereikt? En waarom?

- Welk doel had de student in deze scene?

- Is dat doel bereikt? En waarom?

 

De studenten bespreken in hun groepjes met elkaar wat ze hebben opgeschreven bij de evaluatie van scene 1 en scene 2 en benoemen met elkaar de verschillende effecten op het veiligheidsgevoel.

De docent vraagt klassikaal per groepje de verschillende effecten op het veiligheidsgevoel van scene 1 en scene 2 te benoemen.

 

Einde

 

Evaluatie:

De docent bespreekt de les met de studenten en stelt hen de volgende vragen:

- Hoe heb je de les ervaren?

- Wat heeft je verbaasd?

- Wat heb je geleerd?

- Wat neem je mee naar jouw werksituatie?

- Hoe ga je het geleerde inzetten binnen jouw onderwijs?