Hella Haasse (1918 – 2011) is geboren en opgegroeid in Nederlands- Indië, maar komt in 1938 naar Nederland. In een aantal van haar boeken speelt de koloniale tijd een belangrijke rol (‘Oeroeg’ (1948) en ‘Sleuteloog’ (2002)). Verder schreef Hella historische romans (‘Het woud der verwachting‘ (1949) en ‘De scharlakenstad’ (1952)) en documentair-historische romans (‘Mevrouw Bentinck’ (1996) en ‘Heren van de thee’ (1992))
Over haar thematiek zegt ze “Dat alles en iedereen verbonden is. Dat niets op zichzelf staat. Allerlei schijnbaar zinloze gebeurtenissen doemen in je leven op waarvan je aanvankelijk de samenhang niet ziet, maar die later met elkaar in relatie blijken te staan”.
Hella Haasse (1918 – 2011) is geboren en opgegroeid in Nederlands- Indië, maar komt in 1938 naar Nederland. In een aantal van haar boeken speelt de koloniale tijd een belangrijke rol (‘Oeroeg’ (1948) en ‘Sleuteloog’ (2002)). Verder schreef Hella historische romans (‘Het woud der verwachting‘ (1949) en ‘De scharlakenstad’ (1952)) en documentair-historische romans (‘Mevrouw Bentinck’ (1996) en ‘Heren van de thee’ (1992))
Over haar thematiek zegt ze “Dat alles en iedereen verbonden is. Dat niets op zichzelf staat. Allerlei schijnbaar zinloze gebeurtenissen doemen in je leven op waarvan je aanvankelijk de samenhang niet ziet, maar die later met elkaar in relatie blijken te staan”.
fragment uit Oeroeg:
Het liefst deden wij jagers- en ontdekkingsspelen, sluipend tussen de vruchtbomen op het achtererf, of, wat nog opwindender was, op de stenen in de rivier. Als mijn vader op dienstreis was, en mijn moeder aan een van haar steeds vaker weerkerende hoofdpijnaanvallen leed, at ik ’s middags bij Oeroeg thuis. Sidris, snel verouderend en wat vormeloos na al haar bevallingen, hurkte met een paar vrouwelijke familieleden tussen het keukengerei op haar achtererf en bakte in hete olie flensjes met rijst en vlees gevuld. De kinderen zaten eromheen, en verorberden zwijgend wat Sidris hun, op pisangblad, toeschoof. Magere kippen pikten naar de gemorste rijstkorrels en een zwarte hond, die altijd schurft had, sloop op enige afstand rond, wachtend totdat wij opgestaan waren. Ik voelde mij thuis bij Oeroeg, ook binnen in huis, waar het rook naar het kokosvet dat Sidris in haar haarwrong wreef. In de voorgalerij stonden een paar oude, diepe schommelstoelen, een geschenk van mijn moeder. Papieren waaiertjes en gekleurde platen uit tijdschriften waren tegen de binnenwanden van witgeschilderd bamboevlechtwerk geprikt. Het mooiste vond ik een gordijn van Japanse kralenslingers, dat de deuropening naar de twee slaapkamertjes camoufleerde. Het stelde de berg Fuji-Yama voor, onwezenlijk turkooisblauw, met op de voorgrond schelroze en zeegroene bloesembomen. Als wij door het scherm heen liepen, vielen de kralenslierten geheimzinnig ritselend achter ons dicht. Oeroegs grootvader zat dag in dag uit op een van de schommelstoelen, in een gestreepte katoenen pyjama, met een sarong los om zijn schouders geslagen. Hij was kinds en deed niet anders dan knikken en lachen, waarbij hij zijn door sirihkauwen donkerrood gekleurde tandstompjes liet zien. Voor het huis was een stukje erf, van de rest van de kampong gescheiden door een lage, witgekalkte muur. In de roodachtige aarde hadden Oeroeg en ik, naar het voorbeeld van de tuinlui bij mij thuis, perken uitgezet, weliswaar niet van gelijkvormige gewitte stenen en decoratieve bloempotten, maar van flessen, die we met de halzen omlaag ingegraven hadden, totdat alleen de ingestulpte bodems, licht- en donkergroen glanzend, uit de grond omhoogstaken. Er groeide gras noch geboomte in de tuin van Sidris, maar het effect van onze perken bleef er niet minder fraai om. Soms ook kwam Oeroeg bij mij, maar van deze bezoeken hadden we geen van beiden plezier. Wilde spelletjes waren, met het oog op mijn moeder, uitgesloten, en voor bouwdozen en platen kijken waren we te rusteloos. In de regentijd, als de tuin in een moeras en de paden in bergbeken herschapen waren, zaten we op de stoep van de achtergalerij, met onze tenen reikend naar de mist van druppels, die het van het afdak omlaagstortende water opwierp. De stralen uit de afvoergoten langs het dak plensden met een eentonig mineurgeluid in de slokan en de put, kikkers kwaakten heel de dag lang, en behalve dit was er niets anders te horen onder de lage loodgrijze wolken, die de bergtoppen voor ons verborgen. In deze tijd was mijn vader ook vaker thuis.