Interne bioveiligheid op varkensbedrijven
Ziektemanagement
Achterblijvers terugleggen?
Het terugleggen van biggen naar een jongere groep is zeer risicovol en eigenlijk ontoelaatbaar. De dieren blijven niet voor niets achter in hun groei en ontwikkeling (Vangroenweghe et al., 2009a; Dewulf, 2014; Filippitzi et al., 2017). Achterblijvers hebben een grotere kans om bepaalde infecties te ontwikkelen aangezien hun immuunsysteem vaak niet optimaal werkt. Wanneer een achterblijvende big teruggelegd wordt naar een jongere groep, kan deze big verscheidene infectieuze kiemen met zich meedragen waarvoor de jongere, gevoelige populatie nog geen immuniteit heeft opgebouwd. Op die manier kan een ziekte gemakkelijk doorbreken binnen een groep immunologisch naïeve varkens (Dewulf, 2014; Belluco et al., 2015).
Gespeende biggen zijn een erg kwetsbare groep omdat deze biggen vaak een lagere immuniteit bezitten, dikwijls vechten en bijten op het moment dat ze bij elkaar worden gebracht en opmerkelijk meer pathogenen met zich meedragen (Cameron et al., 2012; Johnson et al., 2012). Wanneer de varkenshouder beoordeelt dat een achterblijver nooit meer een rendabel vleesvarken kan worden, is de keuze beter om het dier te euthanaseren in plaats van het aan te houden als permanente infectiebron voor de varkenspopulatie (Vangroenweghe et al., 2009a; Dewulf, 2014).
Ziekenboeg
Klinisch zieke dieren moeten zo snel mogelijk afgezonderd worden om te vermijden dat er direct (neus-neus) of indirect (excreties of secreties) contact kan plaatsvinden met de andere varkens van de afdeling. Het advies bestaat eruit de zieke dieren te isoleren in een afgesloten ziekenboeg, in een aparte ruimte (Hémonic et al., 2010; Dewulf, 2014). Zieke varkens verplaatsen naar een leegstaand hok binnen dezelfde ruimte of naar de gang van de afdeling heeft weinig zin en kan nog altijd een belangrijke invloed hebben op de ziektetransmissie tussen de dieren. Ook karkassen zijn een infectiebron en moeten zo snel mogelijk uit de stallen verwijderd worden (Dewulf, 2014). Om de overdracht van pathogenen te vermijden tussen het ziek dier en de gevoelige populatie, wordt er geadviseerd om zieke varkens te manipuleren of te behandelen na de gezonde varkens (Vangroenweghe et al., 2009a; Backhans et al., 2015).
Vaccinatie en ziektestatus
Een stabiele bedrijfsimmuniteit voorkomt continue circulatie van infectieuze kiemen. In een bedrijf waar veel dieren aangevoerd worden, zal het veel moeilijker zijn om een stabiele immuniteit te behouden onder de varkens in vergelijking met een gesloten bedrijf die nooit dieren aanvoert (Amass en Baysinger, 2006).
Door een varkenspopulatie te vaccineren aan de hand van een wel onderbouwd protocol, kan een meer evenwichtige en betere bedrijfsimmuniteit gecreëerd worden (Filippitzi et al., 2017). Het vaccineren van dieren zal bescherming bieden tegen het ontwikkelen van klinische symptomen, maar zal aansluitend ook de transmissie van pathogenen in de populatie onderdrukken (Dewulf, 2014). Vaccinatie kan dus zorgen voor minder uitval door ziekte of sterfte binnen de varkenspopulatie en zal het algemeen welzijn van de varkens ten goede komen (Morton, 2007). De bedrijfsbegeleidende dierenarts stelt meestal het vaccinatieprotocol op, rekening houdend met onder andere de aanwezige ziekten op het bedrijf en in de regio en de kosten efficiëntie van de verschillende vaccins (Backhans et al., 2015; Filippitzi et al., 2017).
Naast vaccineren, is het ook van belang om de ziektestatus van het varkensbedrijf te kennen. Op die manier kan een goede populatiegezondheid gewaarborgd worden en creëert men de mogelijkheid om op tijd in te grijpen waar het nodig is (eventueel door het (her)invoeren van een bepaald vaccinatieprotocol).
Werpen en kraamperiode
Wassen van zeugen
Infectieuze kiemen kunnen van zeug naar big horizontaal overgedragen worden via de huid en de spenen (naast de verticale overdracht via de placenta of zeugenmelk) (Amass et al., 1996; Filippitzi et al., 2017). Om de transmissie van pathogenen te verhinderen vanuit de drachtige zeugenstal naar de kraamhokken, dienen zeugen ontwormd, ontschurft en efficiënt gewassen te worden, een aantal dagen voor de verplaatsing naar het kraamhok. Op die manier wordt de infectiedruk voor de pasgeboren big naar een lager niveau gebracht (Vangroenweghe et al., 2009a).
Verleggen van biggen in de kraamstal
Het mengen van tomen in de kraamstal is gevaarlijk aangezien infectieuze kiemen overgedragen kunnen worden van een geïnfecteerde zeug of drager naar een gevoelige big die nog geen maternale antistoffen bezit (Zimmerman et al., 2012). Als tweede kan er gesteld worden dat het aantal ‘in contact biggen’ van één besmette big aanzienlijk verhoogd wanneer verschillende tomen worden gemengd (Vangroenweghe et al., 2009a). Uit een onderzoek op verschillende Nederlandse bedrijven is gebleken dat het verleggen van meer dan 5 % van de biggen in de kraamstal en het verwisselen van toom later dan 48 uur na het werpen, de kans op problemen met PRRS sterk doet stijgen (Duinhof et al., 2006).
Instrumenten ter behandeling van biggen
In de kraamstal worden bij de zuigende biggen een aantal handelingen uitgevoerd (castratie, oormerken, ijzerinjectie toedienen, ...) waarvoor specifiek materiaal nodig is. Dit materiaal kan een transmissieweg vormen voor infectieuze kiemen indien het niet op een grondige wijze gereinigd en gedesinfecteerd wordt na gebruik (Alvarez et al., 2002; Vangroenweghe et al., 2009a; Filippitzi et al., 2017). Tijdens het castreren van biggen bijvoorbeeld is het noodzakelijk om het castratiemesje te ontsmetten vooraleer het opnieuw gebruikt wordt bij een volgende big. Om dit werk sneller te laten vorderen, kan er gebruik gemaakt worden van twee mesjes die telkens worden afgewisseld. (Hémonic et al.,2010).
Speenbiggen
All-in / all-out
Het all-in/all-out principe is waarschijnlijk één van de belangrijkste bioveiligheidsmaatregelen om de infectieuze cyclus van pathogenen te doorbreken tijdens de levensloop van een varken op een bedrijf (Clark et al., 1991). Deze maatregel houdt in dat varkens samengehouden worden in verschillende groepen naargelang leeftijd en gewicht. De verscheidene groepen worden niet gemengd tijdens hun verblijf op het varkensbedrijf en op het moment dat een groep varkens opschuift naar een volgende productiefase (bijvoorbeeld van kraamstal naar biggenstal) worden alle stallen volledig leeggehaald. (Maes et al., 2008; Anonymous, 2010; Backhans et al., 2015). Door gebruik te maken van dit principe wordt de kans gecreëerd om elk compartiment grondig te reinigen en desinfecteren en wordt op die manier kruiscontaminatie tussen opeenvolgende productierondes vermeden (Dewulf, 2014). Om volledig te kunnen voldoen aan dit systeem dient er op een bedrijf een ziekenboeg of restafdeling aanwezig te zijn om dieren te kunnen afzonderen en moet de groepsgrootte aangepast kunnen worden aan iedere afdeling (Vangroenweghe et al., 2009a).
Leeftijdsgroepen samenhouden
Een all-in/all-out systeem waarbij een groep biggen van hetzelfde compartiment telkens samen verplaatst wordt tijdens de verschillende productiefasen geniet de voorkeur boven het mengen van verschillende groepen bij de overgang naar iedere volgende fase (Maes et al., 2008; Hémonic et al., 2010). Het is beter om twee of drie tomen samen te plaatsen wanneer ze overgebracht worden naar de biggenstal in plaats van de biggen te sorteren op gewicht of grootte en zo volledig nieuwe groepen te vormen (Dewulf, 2014).
Extra hygiënesluis voor biggenstal
Het kan voor de meest gevoelige leeftijdsgroepen (zoals bijvoorbeeld de gespeende biggen) of voor de risico houdende groepen (zoals de quarantaine afdeling) aangewezen zijn om een extra hygiënesluis te implementeren in een varkensbedrijf. Biggenstal biggen zijn erg vatbaar voor infecties en hebben er dus alle baat bij om beschermd te worden via een aparte hygiënesluis tegen de te hoge infectiedruk vanuit de andere afdelingen van het bedrijf. Anderzijds kunnen de problemen op de biggenstal ook dusdanig zijn dat je juist extra maatregelen wilt nemen om versleep vanuit de biggenstal naar de andere diercategorieën te verkleinen.
Achterblijvers terugleggen?
Het terugleggen van biggen naar een jongere groep is zeer risicovol en eigenlijk ontoelaatbaar. De dieren blijven niet voor niets achter in hun groei en ontwikkeling (Vangroenweghe, 2009a; Dewulf, 2014; Filippitzi et al., 2017). Achterblijvers hebben een grotere kans om bepaalde infecties te ontwikkelen aangezien hun immuunsysteem vaak niet optimaal werkt. Wanneer een achterblijvende big teruggelegd wordt naar een jongere groep, kan deze big verscheidene infectieuze kiemen met zich meedragen waarvoor de jongere, gevoelige populatie nog geen immuniteit heeft opgebouwd. Op die manier kan in de een ziekte gemakkelijk doorbreken binnen een groep immunologisch naïeve varkens (Dewulf, 2014; Belluco et al., 2015).
Gespeende biggen zijn een erg kwetsbare groep omdat deze biggen vaak een lagere immuniteit bezitten, dikwijls vechten en bijten op het moment dat ze bij elkaar worden gebracht en opmerkelijk meer pathogenen met zich meedragen (Cameron et al., 2012; Johnson et al., 2012). Wanneer de varkenshouders beoordeelt dat een achterblijver nooit meer een rendabel vleesvarken kan worden, is de keuze beter om het dier te euthanaseren in plaats van het aan te houden als permanente infectiebron voor uw varkenspopulatie (Vangroenweghe et al., 2009a; Dewulf, 2014).
Bezettingsdichtheid
De hokbezettingsdichtheid in varkensstallen omvat de beschikbare hoeveelheid ruimte die een varken nodig heeft om aan al zijn basisbehoeften (eten, drinken, bewegen, rusten, …) te kunnen voldoen. Deze parameter heeft een belangrijke invloed op de gezondheidsstatus van een varkensbedrijf aangezien het nauw samenhangt met het stalklimaat en de heersende infectiedruk van allerhande pathogenen binnen een bedrijf (Dewulf et al., 2007). Zo zal een hogere bezetting van varkens de frequentie van spijsverteringsstoornissen en/of ademhalingsproblemen sterk in de hand werken (Pointon et al., 1985; Maes et al., 2000a; Maes et al., 2000b; Stärk, 2000; Laanen, 2011). Als varkens dicht opeen zitten, zal het varken ook meer stress ervaren waardoor het dier gevoeliger wordt voor infecties en meer infectieuze kiemen kan uitscheiden. Bij een hoge hokbezetting zijn er bovendien meer dieren die de kans hebben om in contact te kunnen komen met één geïnfecteerd varken. Veel geïnfecteerde varkens op een klein oppervlak zullen hierdoor zorgen voor een toename in de algemene infectiedruk (Dewulf et al., 2007; Laanen, 2011).
|
|
|
|
Vleesvarkenperiode
All-in / all-out
Het all-in/all-out principe is waarschijnlijk één van de belangrijkste bioveiligheidsmaatregelen om de infectieuze cyclus van pathogenen te doorbreken doorheen de levensloop van een varken op een bedrijf (Clark et al., 1991). Deze maatregel houdt in dat varkens samengehouden worden in verschillende groepen naargelang leeftijd en gewicht. De verscheidene groepen worden niet gemengd tijdens hun verblijf op het varkensbedrijf en op het moment dat een groep varkens opschuift naar een volgende productiefase (bijvoorbeeld van kraamstal naar biggenstal) worden alle stallen volledig leeggehaald. (Maes et al., 2008; Anonymous, 2010; Backhans et al., 2015). Door gebruik te maken van dit principe wordt de kans gecreëerd om elk compartiment grondig te reinigen en desinfecteren en wordt op die manier kruiscontaminatie tussen opeenvolgende productierondes vermeden (Dewulf, 2014). Om volledig te kunnen voldoen aan dit systeem dient er op een bedrijf een ziekenboef of restafdeling aanwezig zijn om dieren te kunnen afzonderen en moet de groepsgrootte aangepast kunnen worden aan iedere afdeling (Vangroenweghe et al., 2009a).
Leeftijdsgroepen samenhouden
Een all-in/all-out systeem waarbij een groep biggen van hetzelfde compartiment telkens samen verplaatst worden tijdens de verschillende productiefasen geniet de voorkeur boven het mengen van verschillende groepen bij de overgang naar iedere volgende fase (Maes et al., 2008; Hémonic et al., 2010). Het is beter om twee of drie tomen samen te plaatsen (zelfde groepen die werden gevormd bij de overgang van kraamstal naar biggenstal) wanneer ze overgebracht worden naar de mestvarkens in plaats van de varkens te sorteren op gewicht of grootte en zo volledig nieuwe groepen te vormen (Dewulf, 2014).
Achterblijvers terugleggen?
Het terugleggen van varkens naar een jongere groep is zeer risicovol en eigenlijk ontoelaatbaar. De dieren blijven niet voor niets achter in hun groei en ontwikkeling (Vangroenweghe et al., 2009a; Dewulf, 2014; Filippitzi et al., 2017). Achterblijvers hebben een grotere kans om bepaalde infecties te ontwikkelen aangezien hun immuunsysteem vaak niet optimaal werkt. Wanneer een achterblijvend varkens teruggelegd wordt naar een jongere groep, kan dit varken verscheidene infectieuze kiemen met zich meedragen waarvoor de jongere, gevoelige populatie nog geen immuniteit heeft opgebouwd. Op die manier kan in de een ziekte gemakkelijk doorbreken binnen een groep immunologisch naïeve varkens (Dewulf, 2014; Belluco et al., 2015).
Bezettingsdichtheid
De hokbezettingsdichtheid in varkensstallen omvat de beschikbare hoeveelheid ruimte dat een varken nodig heeft om aan al zijn basisbehoeften (eten, drinken, bewegen, rusten…) te kunnen voldoen. Deze parameter heeft een belangrijke invloed op de gezondheidsstatus van een varkensbedrijf aangezien het nauw samenhangt met het stalklimaat en de heersende infectiedruk van allerhande pathogenen binnen een bedrijf (Dewulf et al., 2007). Zo zal een hogere bezetting van varkens de frequentie van spijsverteringsstoornissen en/of ademhalingsproblemen sterk in de hand werken (Pointon et al., 1985; Maes et al., 2000a; Maes et al., 2000b; Stärk, 2000; Laanen, 2011). Als varkens dicht opeen zitten, zal het individuele dier ook meer stress ervaren waardoor het dier gevoeliger wordt voor infecties en meer infectieuze kiemen kan uitscheiden. Bij een hoge hokbezetting zijn er bovendien meer dieren die de kans hebben om in contact te kunnen komen met één geïnfecteerd varken. Veel geïnfecteerde varkens op een klein oppervlak zullen hierdoor zorgen voor een toename in de algemene infectiedruk (Dewulf et al., 2007; Laanen, 2011).
Compartimentering, looplijnen en materiaal
Leeftijd en gevoeligheid
De leeftijd van een dier staat sterk in verband met de gevoeligheid voor bepaalde infectieuze kiemen (Dewulf, 2014; Filippitzi et al., 2017). Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat bepaalde receptoren slechts op specifieke tijdstippen in het leven van een varken aanwezig zijn. Anderzijds verdwijnt de maternale immuniteit (bescherming van biggen door antilichamen uit de moedermelk) na verloop van tijd (Dewulf, 2014). Het is dus van groot belang om de verschillende leeftijdsgroepen te scheiden zodat ze geen infectieuze kiemen kunnen overdragen naar elkaar (Dewulf, 2014; Filippitzi et al., 2017). Het werk op de boerderij kan bovendien best uitgevoerd worden van jong naar oud en van gezond naar ziek om transmissie tegen te gaan (eerst de zuigende biggen, daarna de drachtige zeugen, mestvarkens, quarantaine en uiteindelijk de zieke dieren) (Filippitzi et al., 2017).
Oudere varkens zijn vaak beter beschermd tegen bepaalde ziektekiemen maar blijven hier wel drager van, terwijl jonge varkens nog geen immuniteit hebben opgebouwd tegen deze pathogenen en dus risico lopen op infectie bij contact met deze oudere dieren. Het wordt bijgevolg sterk afgeraden om oudere dieren terug te plaatsen in een jonge varkenspopulatie alsook het huisvesten van oude en jonge varkens in dezelfde ruimte kan beter niet geïmplementeerd worden in een varkensbedrijf (Dewulf, 2004).
Looplijnen
Het is erg belangrijk dat er op een varkensbedrijf looplijnen worden uitgewerkt om te verhinderen dat infectieuze kiemen overgedragen worden tussen de verschillende gevoelige leeftijdsgroepen. Deze looplijnen vormen een vast parcours doorheen het varkensbedrijf. Bij elk bezoek aan het bedrijf wordt deze vastgelegde route strikt gevolgd en worden alle handelingen in de varkensstallen in deze volgorde uitgevoerd. Ook het materiaal moet afgestemd zijn volgens deze looplijnen zodat er niet moet teruggegaan worden naar een vorig compartiment (Vangroenweghe et al., 2009a; Laanen, 2011). Er wordt geadviseerd om te beginnen bij de jongste dieren, vervolgens door te gaan naar de drachtige zeugen en mestvarkens, daaropvolgend de quarantainestal te betreden en uiteindelijk te eindigen bij de zieke dieren (Vangroenweghe et al., 2009a; Laanen, 2011; Filippitzi et al., 2017).
Gereedschap per verschillende afdeling
Transmissie van infectieuze kiemen gebeurt gemakkelijk indirect via al het materiaal dat gebruikt wordt op een varkensbedrijf (Laanen, 2011; Gelaude et al., 2014; Filippitzi et al., 2017). Een drijfplank of een schop kan moeiteloos gecontamineerd worden met mest die allerhande pathogenen bevat. Om interne ziekte-overdracht te vermijden, gebruikt men beter verschillend materiaal per leeftijdscategorie of compartiment. Het is bijgevolg aan te raden gereedschap te gebruiken dat duidelijk herkenbaar is door verschillende kleurcodes in de verschillende afdelingen om op die manier verplaatsing van het gereedschap van de ene naar de andere afdeling te verhinderen (Vangroenweghe et al., 2009a; Laanen, 2011; Gelaude et al., 2014).
Bedrijfseigen materiaal
Ziekteverwekkers kunnen aan de hand van allerlei materialen een ingang vinden naar uw bedrijf. Dit in het bijzonder wanneer het materiaal betreft dat eerder in contact gekomen is met varkens of werd vervaardigd of verpakt op andere varkensbedrijven (Pritchard et al., 2005; Filippitzi et al., 2017). Om te verhinderen dat pathogenen worden overgedragen van het ene bedrijf naar het andere bedrijf wordt er geadviseerd om bedrijfseigen materiaal te hanteren en dit materiaal ook beschikbaar te stellen voor al wie het nodig heeft op uw bedrijf (Lister, 2008; Gelaude et al., 2014).
De varkensstrop kan hierbij als voorbeeld genomen worden. Elk bedrijf kan beter een eigen varkensstrop bezitten en deze mag niet uitgewisseld worden met andere varkensbedrijven. Ook intern moeten er maatregelen getroffen worden om geen ziekte-overdracht te veroorzaken tussen de verschillende gevoelige varkensgroepen aangezien zo’n strop al gauw gecontamineerd is met slijm, speeksel en ander organisch materiaal (Vangroenweghe et al., 2009a).
Naalden en spuiten
Het gebruik van injectiemateriaal in een varkenspopulatie om bijvoorbeeld medicatie of ijzer toe te dienen kan een beduidende rol spelen in de ziekte-overdracht van vele infectieuze ziekten indien de naalden en spuiten niet regelmatig vervangen worden (Hémonic et al., 2010; Filippitzi et al., 2017). Naalden kunnen gecontamineerd geraken door ziektekiemen op de huid van het varken of door pathogenen uit het bloed en vormen zo een reëel risico voor transmissie van ziektekiemen tussen verschillende varkens (Hémonic et al., 2010). Ideaal gezien zou voor elke nieuwe injectie bij een varken ook een nieuwe naald moeten gebruikt worden (wegwerpnaalden), maar op de meeste varkensbedrijven wordt een naald echter gebruikt tot dat ze helemaal bot is. Idealer kan een naald verwisseld worden per toom of bij zeugen per 10 dieren (Vangroenweghe et al., 2009a).
Reiniging en desinfectie
Reiniging en desinfectie van de stallen
Om infectieuze ziekten onder controle te houden op een varkensbedrijf en een infectiecyclus van een bepaalde pathogeen te doorbreken, zijn de drie afzonderlijke stappen in het schoonmaken van bedrijfsstallen erg belangrijk: grondig reinigen, degelijk desinfecteren en voldoende laten uitdrogen (Amass en Clark, 1999). Hier bovenop moet worden vermeld dat dit reinigingsprotocol nooit kan slagen zonder eerst al de feces actief te verwijderen uit de stal. Wanneer infectieuze kiemen achterblijven in het compartiment doordat de reiniging niet grondig werd uitgevoerd, kunnen deze voor problemen zorgen bij de varkenspopulatie in de volgende productieronde (Dewulf, 2014). Uit een studie blijkt dat deze transmissie heel snel kan verlopen. Er werd aangetoond dat varkens reeds geïnfecteerd bleken te zijn nadat ze twee uur verbleven in een stal die besmet was met Salmonella Typhimurium (Hurd et al., 2001).
Een optimaal reinigings- en desinfectieprotocol bestaat uit 9 stappen:
1) droog reinigen van de stallen om alle organisch materiaal maximaal te verwijderen,
2) nat reinigen met water onder hoge druk om los organisch materiaal weg te spoelen,
3) inweken van de stal (bij voorkeur met detergent) om het resterende aanwezige vuil maximaal los te weken,
4) nat reinigen van de stal (bodem, muren, plafond, inrichting) onder hoge druk om alle vuil te verwijderen,
5) uitdrogen van de stallen om te voorkomen dat in de volgende stap (desinfectie) het desinfectiemiddel wordt verdund door resterend water,
6) desinfecteren van de stal om de concentratie van aanwezige micro-organismen verder te laten dalen (hierbij is het belangrijk dat het desinfectiemateriaal overal wordt aangebracht (ook spleten, afvoerputjes, …),
7) naspoelen van de stal met water,
8) opnieuw uitdrogen van de stal om te voorkomen dat resten van ontsmettingsproduct aanwezig blijven waar dieren mee in contact kunnen komen en tenslotte
9) meten van de effectiviteit van de reiniging en desinfectie procedure aan de hand van een hygiënogram om de concentratie van resterende micro-organismen na te gaan.
Indien alle voorgaande stappen correct zijn uitgevoerd, is het niet verder noodzakelijk om een bijkomende leegstand periode te voorzien (Luyckx, 2016).
Reinigen en desinfecteren moeten aanzien worden als twee aparte stappen. Elke stap heeft nood aan een specifiek chemische product, welke beter niet in contact kunnen komen met elkaar (Anonymous, 2002). Er moet steeds grote aandacht besteed worden aan het verwijderen van al het organisch materiaal tijdens het reinigingsproces aangezien organisch materiaal de gebruikte detergentia kunnen deactiveren. Bovendien zal de aanwezigheid van vet zorgen voor een bescherming van bacteria en andere micro-organismen (Böhm, 1998; Anonymous, 2002).
Hygiënogram
Correcte reiniging en desinfectie is niet altijd evident binnen een varkensbedrijf. Om de efficiëntie van het reinigingsprotocol te evalueren, kan er gebruik gemaakt worden van een hygiënogram. Om een hygiënogram te kunnen opstellen, worden er stalen genomen door middel van RODAC-plaatjes op alle mogelijke oppervlakten binnen het bedrijf. Via deze plaatjes wordt nagegaan of er nog veel kiemresten (totale aërobe flora) aanwezig zijn na de reiniging en ontsmetting van de bedrijfsgebouwen (Vangroenweghe et al., 2009a; Vangroenweghe et al., 2009b; Luyckx et al., 2015). Deze kiemresten (bacteriële verontreiniging) worden gemeten en gekwantificeerd en de resultaten hiervan worden uitgedrukt in kolonievormende eenheden (Vangroenweghe et al., 2009a; Vangroenweghe et al., 2009b).
Agar contactplaatjes (zoals RODAC-plaatjes) worden vaak gebruikt als standaardevaluatie voor reiniging en desinfectie, maar in feite kan alles nog beter geëvolueerd worden door enumeratie van bacteriën via swabs (Luyckx et al., 2015).
Dit is het hygiënogramscoringssysteem voor varkensbedrijven (Anonymous, 2017):
Score |
KVE per plaat |
0 |
0 |
1 |
1-40 |
2 |
41-120 |
3 |
121-400 |
4 |
> 400/td> |
5 |
ontelbaar |
KVE = kolonie vormende eenheden
Laarzenwassers en ontsmettingsbaden
Om de verspreiding van pathogenen tussen de verschillende afdelingen of compartimenten via schoeisel te verhinderen, kunnen er laarzenwassers en ontsmettingsbaden geplaatst worden. Indien ontsmettingsbaden niet juist worden gebruikt en onderhouden, dan zijn ze louter geldverspilling en kunnen ze zelfs een mogelijke transmissieroute vormen voor infectieuze kiemen (Vangroenweghe et al., 2009a).
Een efficiënte desinfectie wordt enkel bekomen indien de laarzen eerst mechanisch gereinigd worden door middel van laarzenborstels of laarzenwassers om al het zichtbaar vuil of al de vasthangende mest te verwijderen. Vervolgens worden de laarzen in een visueel propere oplossing met desinfectiemiddel geplaatst. Het protocol voor een doeltreffende desinfectie moet de concentratie en tijdsduur implementeren zoals aangegeven staat op de gebruiksaanwijzing van het desinfectans (Amass et al., 2000). Het ontsmettingsmiddel in de baden moet op regelmatige tijden ververst worden, zeker op het moment dat de vloeistof zichtbaar vuil is geworden aangezien direct contact met organisch materiaal zorgt voor een snelle inactivatie van de ontsmettende werking (Vangroenweghe et al., 2009a).