Bron 1
De tekenaar Pierre Benoit maakte in de 19e eeuw een rondreis door Suriname. Daar ontmoette hij deze marron. Marrons zijn weggelopen slaven van de plantages. Deze man leefde al 3 jaar in het oerwoud. Hij hield zich in leven met wat de natuur hem gaf. In die tijd was hij maar twee keer in Paramaribo geweest om cacao en hout te ruilen tegen kogels, kruit en jenever.
Bron 2
Een van de grote slavenopstanden speelde zich af aan het einde van het jaar 1750, aan boord van het slavenschip Middelburgs Welvaren. Toen het schip op 11 februari 1751 in Paramaribo aankwam, schreef jonkheer J. Mauricius, gouverneur van Suriname in zijn dagboek het volgende: "Voor den mond der rivier is gearriveerd kapitein Johan Gerritse, varende op 't schip Middelburgs Welvaren, komende van Guinea in Afrika. Hij heeft het ongeluk gehad, toen hij met syn schip 2 à 3 dagen van de Afrikaansche kust is geweest, dat de slaaven een opstand zijn begonnen en 't scheepsvolk hebben aangevallen, waardoor sij genoodsaakt syn geweest, om daarop te moeten schieten. De tegenstand van de slaaven is so hevig en langdurige geweest, dat van ruim 260 maar 30 stuks syn overgebleeven. Doch hy heeft by geluk geen één man van syn eigen volk verlooren."
Bron 3
J.G. Stedman verbleef tussen 1772 en 1777 in Suriname. Ook hij schreef over zijn ervaringen een boek. Onderstaande tekst is uit dit boek afkomstig. Stedman zag de ongewenste intimiteiten van opzichters ten opzichte van slavinnen als oorzaak van slavenverzet. “Maar het ondragelijkste voor hun is, dat ofschoon een neger en zijn vrouw voor elkaar de grootste genegenheid voelen, de vrouw zich de walgelijke omhelzingen van een opzichter moet laten welgevallen. Zij moet dit toestaan, wil zij haar man niet in stukken geslagen zien worden. Deze onwaardige behandeling heeft hen dikwijls tot de gewelddadigste wanhoop vervoerd.”
Bron 4
J.G. Stedman verbleef tussen 1772 en 1777 in Suriname. Ook hij schreef over zijn ervaringen een boek. Onderstaande tekst is uit dit boek afkomstig. Stedman zag de ongewenste intimiteiten van opzichters ten opzichte van slavinnen als oorzaak van slavenverzet. “Maar het ondragelijkste voor hun is, dat ofschoon een neger en zijn vrouw voor elkaar de grootste genegenheid voelen, de vrouw zich de walgelijke omhelzingen van een opzichter moet laten welgevallen. Zij moet dit toestaan, wil zij haar man niet in stukken geslagen zien worden. Deze onwaardige behandeling heeft hen dikwijls tot de gewelddadigste wanhoop vervoerd.”
Bron 5
In de 18e eeuw specialiseerde de Middelburgse Commercie Compagnie zich in slavenhandel. Deze Zeeuwse compagnie bezat 43 slavenschepen. Hiermee werden meer dan 100 slavenreizen gemaakt. De Middelburgse Commercie Compagnie was in de 18e eeuw de grootste Nederlandse slavenhaler. In de reglementen van deze compagnie stonden allerlei voorschriften voor de overtocht. Zo valt er te lezen: De scheepsofficieren wordt op het hart gedrukt: om er goede voor te zorgen dat zij niet door de negers of slaven overmeesterd worden; om niet toe te staan dat de negers, slaven of slavinnen door officieren of scheepsvolk verkracht of mishandeld worden. Als dit onverhoopt toch mocht gebeuren, dan zal hiervan notie gemaakt worden in het scheepsjournaal. De overtreder zal door de scheepsraad gestraft worden; om de slaven goed te verzorgen en hen correct te behandelen tot slot moeten de officieren er voor zorgen dat de dokter elke ochtend de slaven op ziektes controleert. De officieren zijn verplicht om de dokter alles te geven wat deze nodig heeft om de slaven te verzorgen.