2. Soortvorming

(M/H/V) Nieuwe soorten ontstaan door variatie in genotypen en fenotypen. Genotype is je DNA (genen) en je fenotype is je uiterlijk. Deze variatie kan ontstaan door natuurlijke selectie, waarbij exemplaren met een bepaald genotype zich vaker zullen voortplanten. Wanneer op den duur de exemplaren met het minder gunstige genotype verdwijnen (zoals de giraffe met de korte nek), is er sprake van een geëvolueerde soort. Als je na 150 jaar weer een giraf met een korte nek introduceert in de groep lang-nek giraffen, zullen ze de kort-nek giraf niet meer in hun groep toelaten en er niet mee willen paren. Ze zouden ook geen nakomelingen meer kunnen krijgen. Het zijn dan aparte soorten geworden. 

Allopatrische soortvorming

(H/V) Een andere manier van soortvorming is om een bestaande populatie te scheiden. Stel; een populatie wordt gescheiden in twee deelpopulaties, door bijvoorbeeld een overstroming, vulkaanuitbarsting of een kloof. Deze splitsing in gebieden, noemen we geografische isolatie. Daarbij ontstaan er in de twee afzonderlijke gebieden verschillen in milieuomstandigheden. Na een lange tijd zou het kunnen dat de organismen uit de twee deelpopulaties, als ze elkaar weer ontmoeten, samen geen nakomelingen kunnen krijgen. Er zijn dan twee verschillende soorten ontstaan. Dit verschijnsel noemen wij allopatrische soortvorming.

(V) Een laatste optie voor het vormen van een nieuwe soort, is sympatrische soortvorming. Hierbij vindt soortvorming plaats terwijl de twee ontstane deelpopulaties dezelfde omgeving delen. Er is hier geen sprake van geografische isolatie. Een belangrijk voorbeeld van sympatrische soortvorming, en een grote fundering voor de evolutietheorie, is het bestaan van de darwinvinken op de Galápagoseilanden.
Toen Darwin in 1835 de eilanden bezocht, stuitte hij op in totaal 15 vinkensoorten, waar hij een verwantschap tussen zag. Echter hadden deze vinken allemaal verschillende snavelsoorten en gedrag.
Darwin bedacht dat deze verwante vinken één gemeenschappelijke voorouder hebben gehad op het eiland en dat de nakomelingen op den duur, op hetzelfde eiland, zich anders begonnen te ontwikkelen. Er ontstonden deelpopulaties met hun eigen gedrag. Later herkende de vogels binnen één deelpopulatie geen vogels uit andere deelpopulaties meer als sekspartner, hoewel ze niet geografisch gescheiden waren.

Darwinvinken