Als je op een heldere avond naar boven kijkt en je al die kleine witte stipjes in de lucht ziet, sta je er niet bij stil hoe enorm deze sterren wel niet zijn en al helemaal niet hoe ze ontstaan zijn. Misschien komt dit wel omdat ze er in jouw leven altijd al waren en ze gewoon ongelofelijk mooi zijn.
Na de Big Bang begint het universum zich in een rap tempo uit te dijen. Tijdens deze uitdijing vormden er protonen, neutronen en elektronen... Maar hoe kan dat nou? Hoe kan er opeens materie ontstaan uit niets? Op deze vraag geeft Einstein een antwoord met zijn relativiteitstheorie E = Mc², deze theorie stelt dat energie omgezet kan worden in materie en andersom. De energie die vrijkwam bij de Big Bang maakte het dus mogelijk dat er materie kon ontstaan.
Die energie die vrijkwam bij de Big Bang zorgde ook voor hitte, en deze hitte zorgde er weer voor dat nucleosynthese kon plaatsvinden. Nucleosynthese zorgde ervoor dat de volgende elementen zich konden vormen. Dit waren de lichtste elementen waterstof, helium, lithium en beryllium. Deze elementen waren weer belangrijk voor het ontstaan van sterren.
Toch is dit niet het moment dat de sterren zijn ontstaan, dit komt omdat het universum afkoelde doordat het zich uitdijde. Wetenschappers noemen deze periode ook wel de Dark Ages omdat er nog niets was behalve waterstof, helium, lithium en beryllium. Onder invloed van gravitatiekracht begonnen de eerste elementen naar elkaar toe te bewegen welke wolken vormden die in temperatuur slechts 0,00001 °C verschilden van hun omgeving. Echter ongeveer 200 miljoen jaar na de Big Bang beginnen sterren en melkwegen op te lichten. Hoe groter de wolk, hoe groter de massa. Hoe groter de massa van de wolk, hoe sterker de gravitatiekracht tussen de onderlinge deeltjes. Door de hoge dichtheid van deze waterstofwolken nam de temperatuur en druk in de wolk enorm toe. En zo ontstonden de zogenaamde “hot-spots” in de ruimte. De waterstofatomen vielen door de hoge temperatuur weer uit elkaar en er ontstond weer een soort plasma van deeltjes (protonen, elektronen en neutronen). De protonen botsten door de gravitatiekracht zo hard op elkaar dat twee protonen met elkaar samengevoegd werden en één van die twee zijn lading afstond die in de vorm van energie vrijkwam. Zo ontstond er deuterium (waterstof met een proton en een neutron in de kern). De deuteriumatomen botsten weer op elkaar en vormden zo helium en ook hier kwam weer een hoop energie bij vrij in de vorm van hitte en licht. Dit proces noemen we kernfusie. Enerzijds vallen de deeltjes onder de gravitatiekracht naar elkaar toe, anderzijds wordt er een druk opgebouwd waarbij grote hoeveelheden energie vrijkomen. Wanneer er een evenwicht ontstaat tussen de druk die de wolk uiteen wil drukken enerzijds en de gravitatiekracht die de deeltjes naar elkaar toe wil trekken en laten fuseren anderzijds, ontstaat er een ster. Een deel van de vrijkomende warmte en licht verlaat de ster en de ster licht op en verwarmt haar omgeving.