Voortplanting

Een individueel dier moet op een gegeven moment sterven. Door zich voort te planten, zorgt het er echter voor dat de soort waartoe het behoort wel kan blijven voortbestaan. Net als bij planten kun je onderscheid maken tussen geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting. Bij dieren tref je vooral geslachtelijk voortplaning aan, waarbij er nakomelingen ontstaan doordat eicellen van een vrouwelijk dier en zaadcellen van een mannelijk dier samensmelten. Daartoe moeten de eicellen en de zaadcellen eerst bij elkaar komen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen uitwendige en inwendige bevruchting.

Uitwendige bevruchting

Veel waterdieren, zoals vissen, planten zich voort door middel van uitwendige bevruchting. Bij een uitwendige bevruchting worden de eicellen buiten het lichaam van het vrouwtje bevrucht. Grote zaadcellen (en vaak ook eicellen) worden aan het water afgegeven. Het groete aantal cellen vergroot de kans op bevruchting. De kans op bevruchting kan nog verder worden vegroot door aanvullende gesdragsaanpassingen, zoals bij de paarvorming van kikkers.

Uitwendige bevruchting werkt niet op het land, geslachtscellen drogen snel uit en kunnen zich niet via de lucht verplaatsen.

Inwendige bevruchting

Bij landdieren zien we inwendige bevruchting. Zij laten een echte paring zien met daarvoor ontwikkelde geslachtsorganen. Het mannetje brengt hierbij zijn zaadcellen in het lichaam van de het vrouwtje. Vooraafgaand aan de paring zijn er aanvullende gedragsaanpassingen die de kans op succesvol grootbrengen van nakomelingen vergroten, zoals; baltsgedrag en nesteldrang.

Ongeslachtelijke voortplanting

Sommige dieren kunnen zich behalve geslachtelijk ook ongeslachtelijk voortplanten. Hiervoor is slechts één ouder nodig; een vrouwtje. Haar eicellen ontwikkelen zich zonder de bevruchting tot volwassen individuen. Haar nakomelingen zijn allemaal kopieën (klonen) van haarzelf. Het voordeel van ongeslachtelijke voortplanting is dat de voortplanting snel en efficiënt verloopt. Maar er kleven ook nadelen aan ongeslachtelijke voortplanting; alle nakomelingen hebben precies dezelfde erfelijk bepaalde eigenschappen als hun ouders, inclusief eventuele zwakheden of ziektes. Bij gelachtelijke voortplanting worden de erfelijke eigenschappen van de ouders op een nieuwe manier gecombineerd waardoor de kans groter is dat de jongen beter zijn aangepast aan de veranderende leefomgeving.