Indeling van het plantenrijk

Hieronder zie je een schema waarin de indeling van het plantenrijk al duidelijk wordt. Hierna volgt een schriftelijke toelichting voor hoofd- en subgroepen.

Indeling van het plantenrijk

Wieren:

De wieren (algen) vormen de hoofdgroep met de eenvoudigste bouw. Je kunt ze onderscheiden van andere plantengroepen doordat zij geen echte wortels, stengels en bladeren hebben.  Wieren vormen een belangrijke hoofdgroep. Net als andere groene planten kunnen wieren hun eigen voedsel maken door middel van fotosynthese. Zuurstof is een belangrijk ‘bijproduct’ van de fotosynthese. Omdat wieren in zulke groten getale in water voorkomen, leveren wieren meer dan de helft van de zuurstof.

Aantal kenmerken van wieren zijn:

Eencellige en meercellige wieren (algen)

Korstmossen:

Naast de groene laag van algen, zie je vaak dat een boomstam begroeid is met grijsgroene plakkaten of ‘korsten’. Dit zijn korstmossen, deze korstmossen komen ook voor op oude stenen, gebouwen en stoeptegels. Er zijn drie soorten korstmossen: korstvormige – bladvormige – struikvormige.

De naam korstmossen zou ervoor kunnen zorgen dat je denkt dat het tot de mossen behoort, maar dat klopt niet. Een korstmos is een samenlevingsvorm tussen een alg en een schimmel. Beide organismen hebben voordeel van deze samenlevingsvorm, ook wel symbiose genoemd. De alg levert voedingstoffen aan de schimmel --> die de schimmels zelf niet kan maken. De schimmel houdt vocht en mineralen vast --> waardoor het de alg beschermt tegen uitdroging.

Mossen:

Mossen zijn landplanten, maar hebben wel een vochtige omgeving nodig. Mossen hebben geen transportsysteem van vaatbundels waarmee ze water vanuit de bodem naar boven kunnen transporteren. Daarnaast hebben mossen geen echte wortels, ze hebben een soort haartjes waarmee ze zich aan de bodem vasthechten en water opnemen.

Voor de voortplanting maken mosplanten zogenoemde sporendragers of sporenkapsels. Een sporendrager ziet eruit als soort doosje op een steeltje, in het doosje zitten sporen. Sporen bestaan uit erfelijk materiaal omgeven door een hulsel. Bij droog weer springt de sporendrager open en worden de sporen door de lucht verspreid. Als de spore op een geschikte plaats terecht komt groeit het daaruit tot mos.

Mos met sporendragers

Paardenstaarten:

In vergelijking met mossen zijn paardenstaarten en varens beter aangepast aan een droger landleven. Ze hebben echte wortels en hun bladeren en stengels hebben een wasachtige laag die uitdroging tegengaat. Hun stengels en bladeren bevatten vaatbundels waarmee water en voedingsstoffen door de plant kunnen getransporteerd en het houtachtige materiaal zorgt voor stevigheid.

Paardenstaarten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Varens:

Varens groeien uit een wortelstok en hebben meestal grote bladeren. Aan de onderkant van de bladeren ontstaan op een gegeven moment de sporendragers, deze sporendragens zien eruit als kleine bruine of groene puntjes of streepjes. Als je aan de bladeren schudt als de sporen rijp zijn, vallen de sporen uit als bruin ‘poeder’. Varens planten zich dus geslachtelijk voort door middel van sporen. Daarom horen ze bij de groep van de sporenplanten.

Verschillende varens

Varenblad met sporen