Vier vriendinnen (Anne, Beatrice, Cathy en Demi) moeten nog twee praktische opdrachten afronden: één voor wiskunde en één voor Nederlands. De vriendinnen besluiten tweetallen te vormen, zodat elk tweetal zich maar in één opdracht hoeft te verdiepen. Bijvoorbeeld: Anne en Cathy maken samen de wiskundeopdracht en Beatrice en Demi ronden de opdracht voor Nederlands af.