
In dit hoofdstuk leer je berekeningen uit te voeren in figuren, zoals driehoeken, cirkels en andere vlakke figuren.
Je berekent hoeken, lengtes, oppervlakten enzovoort. Daarbij ga je veel geleerde dingen uit de onderbouw gebruiken: de stelling van Pythagoras, gelijkvormigheid, sinus, cosinus, tangens, etc.
Maar je leert ook een aantal nieuwe stukken 'gereedschap' die je in allerlei meetkundige problemen moet kunnen gebruiken bij het oplossen van problemen. Dit zijn dan vaak puzzelachtige opgaven, waarbij je altijd eerst goed moet nadenken over een mogelijke aanpak en wélk stuk gereedschap je kunt of moet gebruiken.
Je kunt meetkunde gebruiken om terrein precies in kaart te brengen. Daarvoor moet je eerst wat veldwerk verrichten. Hoe dat gebeurt kun je in het volgende filmpje op youtube zien.
https://www.youtube.com/watch?v=5YuFwSZNXkQ
Dat veldwerk ging vroeger wat minder eenvoudig.
De tekst met bijbehorend plaatje hieronder komt uit het boek
Werkdadige meetkonst van Johannes Morgenster uit 1744.
Hier wordt uitgelegd welk veldwerk er gedaan moet worden om de hoogte van een toren te bepalen.
