Eén stukje van een chromosoom bevat (een deel van) de informatie voor één (soms meer) erfelijke eigenschap(pen).
Zo’n stukje chromosoom met informatie voor één erfelijke eigenschap noem je een gen.
Elk gen heeft een vaste plek op een chromosoom.
Aangezien je alle chromosomen (en daarmee alle genen) dubbel hebt, heb je van elk gen twee versies; de versie van je moeder en die van je vader.
De genversie van je moeder en de genversie van je vader vormen samen een genenpaar.