Der 2. Fall oder Genitiv ist im Niederländischen vergleichbar mit 'de bijvoeglijke bepaling'.
Zwei Substantive werden mit Hilfe des 2. Falls verbunden.
Dabei ist das erste Substantiv ein Besitz, eine Eigenschaft oder ein Teil des zweiten Substantivs.
Beispiel 1
Das ist der Computer meiner Eltern.
De zelfstandige naamwoorden 'Computer' en 'Eltern' worden aan elkaar gelinkt.
De computer is het bezit van de ouders. Je vertaalt dan ook: Dat is de computer van mijn ouders.
In de Duitse zin geef je dat bezit aan door de 2e naamval te gebruiken. Dat zie je aan de vorm van het bezittelijk voornaamwoord 'meiner'.
Beispiel 2
Ich möchte die Hintergrundfarbe des Monitors anpassen.
De zelfstandige naamwoorden 'Hintergrundfarbe' en 'Monitor' worden aan elkaar gelinkt.
De achtergrondkleur is een eigenschap van het beeldscherm. Je vertaalt dan ook: Ik wil graag de achtergrondkleur van het beeldscherm aanpassen.
In de Duitse zin geef die eigenschap aan door de 2e naamval te gebruiken. Dat zie je aan de vorm van het lidwoord 'des' en ook aan het zelfstandig naamwoord 'Monitors'.
Beispiel 3
Die Festplatte unseres Computers ist beschädigt.
De zelfstandige naamwoorden 'Festplatte' en 'Computer' worden aan elkaar gelinkt.
De harde schijf is een onderdeel van de computer. Je vertaalt dan ook: De harde schijf van onze computer is beschadigd.
In de Duitse zin geef je die verhouding van onderdeel-geheel aan door de 2e naamval te gebruiken. Dat zie je aan de vorm van het bezittelijk voornaamwoord 'unseres' en ook aan het zelfstandig naamwoord 'Computers'.
Achtung: Bei männlichen und sächlichen Substantiven kommt hinter das Substantiv die Endung –s oder –es.
Die Hauptregel ist: –s kommt hinter einsilbige Wörter (des Mannes, des Kindes, des Hauses), -es kommt hinter mehrsilbige Wörter (des Vaters, des Computers, des Modems).