Stap 1: Grondstofleveranciers

Een veelgevraagd exportproduct
uit Zuid-Amerika

Toen Zuid-Amerika in de zestiende eeuw gekoloniseerd werd, ontstond er een economie die draaide op landbouw, nijverheid en mijnbouw. Er werden landbouwbedrijven gevestigd in de gebieden rondom de steden om de bewoners van landbouwproducten en nijverheidsproducten te voorzien. En net als de stedelingen aten ook de boeren zelf van wat de akkers aan voedsel opleverden. Hun productie is laag en vooral gericht op zelfvoorziening. Daarnaast worden vaak gewassen verbouwd voor de verkoop, om over geld te kunnen beschikken. Dit zijn cash crops, maar dan op het schaalniveau van de individuele boer.

De landbouw in de rond de steden liggende gebieden produceerden food crops, gewassen bestemd voor binnenlands gebruik.

Dat lag anders voor de delfstoffen uit de mijnbouwgebieden en voor de landbouw op grote plantages, eigendom van Europese landeigenaren. De delfstoffen waren bestemd voor de uitvoer naar het moederland. Dat gold ook voor de gewassen van de plantages; dat waren dus cash crops, op het schaalniveau van het land. De inkomsten uit deze uitvoer gingen vooral naar de eigenaren van de mijnen of de plantages die daar rijk van werden, vaak westerse bedrijven. In tegenstelling tot de werknemers van mijnen en plantages, die weinig loon kregen en bovendien vaak onder zware omstandigheden werkten.

Raadpleeg bij het beantwoorden van de vragen en de onderzoeksopdracht in deze stap onderstaande bronnen:

Zelfstandig

Tussen 1820 en 1825 werden BraziliĆ« en alle Spaanse kolonies in Zuid-Amerika zelfstandig  (Suriname maakte zich in 1975 los van Nederland). Hun economie bleef tot 1930 vergelijkbaar met die in de koloniale tijd.
Wel legden steeds meer bedrijven uit vooral de Verenigde Staten zich toe op grootschalige land- of mijnbouw. Zo begon een Amerikaans bedrijf langs de noordkust van Zuid-Amerika met bananenplantages. De bananen van deze plantages waren vooral bestemd voor de Amerikaanse markt. Ook exporteerden de VS en andere industrielanden steeds meer van hun producten naar Zuid-Amerika.
In de eerste eeuw na de onafhankelijkheid verdienden de meeste Zuid-Amerikanen de kost in de landbouw en in de mijnen. Van industrie was vrijwel geen sprake, wel van een dienstensector, waarin onder meer ambtenaren en winkeliers werkten.