Het rijk van Karel de Grote
De middeleeuwen begonnen in het jaar 500. Omstreeks 730 stond Karel Martel aan het hoofd van een groot Frankische rijk in het tegenwoordige Frankrijk, Belgie en Zuid-Nederland. In 768 erfde zijn kleinzoon, koning Karel de Grote, het rijk. Karel breidde het rijk door veroveringen nog verder uit. Karel heerste over zo'n groot deel van Europa, dat hij gezien werd als opvolger van de Romeinse keizers. In 800 was Karel in Rome, hij liet zich toen door de paus kronen tot keizer.
Het leenstelsel
Karels rijk was te groot om alleen te besturen, hij had hulp nodig. Karel vroeg de adel om hem te helpen. Hij stelde edelen aan als hertog of graaf. Hertogen werden de baas in een groot en belangrijk gebied; een hertogdom. Graven werden de baas in een kleiner gebied. ; een graafschap.
Graven en hertogen bestuurden hun gebied en spraken er namens Karel recht. Ze moesten ook soldaten leveren aan Karel.
In ruil voor die hulp mochten ze inkomsten uit hun hertogdom of graafschap halen. Het gebied was van Karel, maar zij mochten het gebruiken; ze kregen het in leen.
De edelman werd de leenman en Karel werd zijn leenheer.
Een onveilige tijd
Na de dood van Karel de Grote in 814 vergaten de leenmannen de eed van trouw. De leenmannen lieten het gebied erven door hun zoon, ze deden steeds meer alsof het gebied van hen was. Op deze manier versnipperde het Frankische rijk. Al die koningen, hertogen, graven en achterleenmannen voerden geregeld oorlogen tegen elkaar. Er was weer veel onrust in Europa.
Om zichzelf en de bevolking te beschermen, bouwden edelen kastelen. Later in de middeleeuwen bouwden ze burchtenmet dikke stenen muren.
Ridders en toernooien
Vanaf de 8e eeuw vochten de Franken niet meer alleen met voet soldaten, maar ook met ridders. Dit waren bewapende ruiters op paarden. Ridders waren vaak in dienst van een plaatselijke heer die de uitrusting betaalde. Op die manier kregen die kasteelheren privelegertjes.