Leerdoel:
Weten wat een omtrek en oppervlakte is en hoe je deze kan berekenen.
Theorie A Omtrek en oppervlakte:
De omtrek van een figuur is de lengte van de rand. Bij het berekenen van de omtrek meet je alle randen net zolang totdat je het hele figuur bent langsgegaan. Je "trekt" dus letterlijk "om" het figuur heen.

Bij dit plaatje is de omtrek dus als volgt: 35 + 15 + 15 + 16 + 22 + 9 + 16 = 128.
Let hierbij op dat het niet uitmaakt of je met de klok of tegen de klok in gaat en het maakt ook niet uit waar je begint. Zolang je maar wel elke zijde telt. Meestal word aangegeven bij een figuur of plaatje wat de eenheid van de waardes zijn. Neem dit mee in je berekening. Stel er zou bij het bovenstaande figuur staan dat de waardes in mm zijn dan krijg je dus 35 mm + 15 mm + 15 mm + 16 mm + 22 mm + 9 mm + 16 mm = 128 mm.
De oppervlakte heeft te maken met bedekken. Hierbij meet je het figuur aan de hand van hoe het gevuld is. De oppervlakte van een figuur geeft aan hoeveel keer de oppervlakte-eenheid erop past. Een veelgebruikte oppervlakte-eenheid is de vierkante centimeter, oftewel cm². 1 cm² is de oppervlakte van een vierkant van 1 bij 1 cm.

Op het figuur hieronder passen 5 hele en 2 halve vierkanten van 1 cm². De oppervlakte is dus 6 cm².

De oppervlakte geeft dus aan hoeveel keer de oppervlakte-eenheid erop past.
Voorkennis:
Een ² betekende een getal keer zichzelf, bijvoorbeeld 2 x 2 = 2².
1 cm² is dus 1 cm x 1 cm. Let hierbij op dat dit geld voor alle lengte-eenheden die we al behandeld hebben.
1 m x 1 m = 1 m²
1 km x 1 km = 1 km²
Enzovoort.