Rond 1870 gaf Georg Cantor een nieuwe draai aan de ontwikkeling van de verzamelingenleer door zijn onderzoek naar oneindige verzamelingen. Cantor wordt gezien als de grondlegger van de verzamelingenleer met zijn artikel: “Ueber eine Eigenschaft des Inbegriffes aller reellen algebraischen Zahlen” (Over een eigenschap van de belichaming van alle reële algebraïsche getallen) uit 1874. Hierin staat zijn grote ontdekking dat alle reële getallen ontelbaar zijn en oneindig. Cantor´s theorie werd niet gelijk geaccepteerd door zijn tijdgenoten en er werd erg sceptisch naar gekeken. Pas later, in de jaren 90 (van de 19e eeuw) werden delen van zijn theorie veel gebruikt, omdat ze een praktisch raamwerk boden voor een grote verscheidenheid aan wiskundige theorieën. Wiskundigen ontdekten de waarde van de verzamelingenleer (vooral in de analyse), waardoor de theorie door velen werd geaccepteerd.