Begrippen

Chartaal geld: geld dat je kunt aanraken, bijvoorbeeld bankbiljetten en munten

Creditsaldo: een positief saldo op je bankrekening

Debetsaldo: een negatief saldo op je bankrekening (rood staan)

Directe ruil/betalen in natura: betalen met goederen of diensten

Giraal geld: geld dat op een bankrekening staat

Indirecte ruil: betalen met geld

Rekenmiddel: als je geld gebruikt om mee te rekenen

Ruilmiddel: als je geld gebruikt om te betalen voor goederen en diensten

Spaarmiddel: als je geld niet uitgeeft, maar gebruikt om te sparen

AVP: aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren

Onzeker voorval: gebeurtenis waarvan je niet zeker weet of die zal plaatsvinden en waarvan je niet zeker weet hoe hoog de schade zal zijn

Polis: bewijs dat je verzekerd bent

Premie: bedrag dat je betaalt voor een verzekering

Reisverzekering: verzekering voor de financiele gevolgen van schade die ontstaat tijdens je vakantie

Risico: de kans op schade. Hoe hoger het risico, hoe hoger de premie die je betaalt.

WAM: Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Verplichte verzekering voor de financiele gevolgen van schade die ontstaat door het voertuig dat je bestuurt.

Zorgverzekeringswet (Zvw): Verplichte verzekering voor ziektekosten

Eigen risico: gedeelte van de schade dat je zelf betaalt. Is de schade groter dan het eigen risico, dan betaalt de verzekeringsmaatschappij de rest.

Schadeclaim: melden van schade bij de verzekering en vragen om een bedrag ter vergoeding van de schade

Verzekerd bedrag: de waarde van de spullen die je wilt verzekeren. Hoe hoger de waarde, hoe hoger de premie die je betaalt.

Verzekeringsvoorwaarden: de regels waar de verzekerde zich aan moet houden. Ze staan beschreven in de polis.

Sluiter boekproductie (Red.). (2012). 200 2 VMBO-KGT / deel Leerwerkboek. In 200% economie voor het VMBO (1ste editie, pp. 70-71). Amersfoort, Nederland: ThiemeMeulenhoff.