Dan komen we aan bij de klimaatzones op gematigde breedte.
We zien allereerst het zeeklimaat, dit klimaat vinden we bij land en zee. In Nederland hebben wij ook een zeeklimaat. Het is in een zeeklimaat het hele jaar door niet heel erg warm maar ook niet heel erg koud, wel heb je in een zeeklimaat het hele jaar door neerslag. In het zeeklimaat heb je dus zachte winters waarin het niet heel erg koud wordt en koelere zomers waarin het niet heel erg warm wordt, dit komt door de invloed van de zee.
In het zeeklimaat zien we loofbomen, dit zijn bomen die hun bladeren in de herft en winter laten vallen.
Het tweede klimaat wat we vinden op gematigde breedte is het landklimaat. Dit klimaat lijkt een beetje op het zeeklimaat maar heeft veel grotere verschillen tussen de zomer en de winter. Het landklimaat heeft namelijk een strenge (een erg koude) winter en erg warme zomer, dat komt omdat deze klimaatzone niet beïnvloedt wordt door de zee. In de winter ligt er in een landklimaat vaak sneeuw en in de zomer is het er erg warm.
In het landklimaat zien we naaldbomen, dit zijn bomen die geen bladeren hebben maar naalden. Er groeien in het landklimaat geen loofbomen omdat het in de zomer te warm wordt en in de winter te koud wordt voor deze bomen.