6. Theoretische kennis - Wanneer maak ik winst?

KE05 T hfst 7 Financiën.pdf

6.1 investeren

Investeren betekent arbeid, kennis, goederen en geld in je zaak stoppen. Een startende onderneming met daarom vaak op zoek naar geld. Om een goed beeld te krijgen van de investeringen maak je een investeringsbegroting. Je geeft daarbij antwoord op de onderstaande investeringsvragen:

1. Ga ik een bedrijfspand huren of kopen?
2. Heb ik machines nodig om het product te maken?
3. Hoeveel moet ik uitgeven het om mijn bedrijf in te richten? (inventaris)
4. Heb ik personeel nodig en welk salaris betaal ik dan?
5. Heb ik een voorraad nodig?
6. Hoeveel voorraad heb ik nodig?

Opdracht 1
a. Geef aan de hand van onderstaand verhaal antwoord op de investeringsvragen.
“Anouk wil een kapperszaak beginnen. Ze wil een studio kopen voor €150.000. Voor de inrichting heeft zij €10.000 nodig. Zij wil 10 verschillende diensten aanbieden en dit kost haar zo’n €5.000. Ze verwacht in het begin alleen zelf in de winkel te werken, ze zal zichzelf alleen betalen wat nodig is en gaat ervanuit dat dit €800 per maand is. Anouk heeft nu zelf €3500 spaargeld op de bank staan.
b. Per dienst betaalt een klant gemiddeld €55. Hoeveel diensten moet Anouk verkopen om winst te gaan maken?

Opdracht 2
Vul nu het begrotingsplan in voor Anouk haar kapperszaak.

Winkel

 

Inrichting

 

Voorraad

 

Liquiditeit (bank)

 

Privé

 

 

 

Totaal

 

 

 

 

6.2 winst maken

Om te kunnen berekenen of je ooit winst gaat maken moet je weten hoe je omzet, afzet en winst gaat berekenen.

Omzet is het geld dat je binnen krijgt aan de hand van de verkochte artikelen (afzet).
Omzet = afzet x verkoopprijs

Brutowinst is het bedrag wat je van de omzet overhoudt als je er het bedrag van afhaalt dat je zelf voor de verkochte producten hebt betaald (inkoopwaarde).
Brutowinst = omzet – inkoopwaarde

Nettowinst is het bedrag dat de onderneming echt verdient door de verkopen.
Nettowinst = brutowinst – bedrijfskosten

Opdracht 3
a. Maak voor Domino’s pizza een overzicht van hun kosten en opbrengsten. Geef dus aan of het getal onder de opbrengsten valt of onder de kosten.
1. Omzet €125.000
2. Inkoopwaarde €50.000
3. Personeelskosten €25.000
4. Rentekosten €2.000
5. Verkoopkosten €3.000
6. Kosten vervoer €10.000
7. Huur bedrijfsruimte €6.000
8. Overige kosten: €4.000

b. Zorgt dit overzicht voor een positief of een negatief resultaat? Noemen we dit winst of verlies?
c. Reken de nu brutowinst en de nettowinst uit met behulp van de eerder genoemde formules en de getallen uit onderdeel a van deze opdracht.