Toen in de 16e eeuw de kolonisatie van de kustgebieden van Brazilië begon, werd het gebied bevolkt door indianen die leefden van de jacht, de visvangst en het verzamelen van voedsel. De Europese kolonisten hebben suikerrietplantages aangelegd en de oorspronkelijke bewoners verdreven, vermoord of gedwongen tewerkgesteld op de plantages. De geproduceerde suiker werd verscheept naar Europa.
Een korte tijd hebben de Nederlanders een deel van dat kustgebied op de Portugezen veroverd. Het achterland bleef in handen van de Portugezen en in 1654 slaagden ze er uiteindelijk in de Nederlanders te verdrijven. In de twee eeuwen die volgden, werd ook de rest van Brazilië door Portugal gekoloniseerd.
De kolonisten waren edelen die van hun koning stukken land kregen in de kuststrook van Brazilië. Het was het begin van het grootgrondbezit in Brazilië: een groot deel van het kustgebied kwam in handen van een klein aantal personen. De indiaanse bevolking werd in die tijd gedecimeerd door de behandeling die ze als arbeiders op de plantages ondergingen en door ziektes die de Europeanen meebrachten. Ziektes, waartegen de indianen geen weerstand hadden. Ze werden op de plantages vervangen door Afrikaanse slaven. Brazilië zou uiteindelijk miljoenen slaven importeren.
Ook na de afschaffing van de slavernij bleef het grootste deel van het land in handen van grootgrondbezitters. Dat waren niet langer alleen afstammelingen van Portugese kolonisten, maar ook eigenaren van grote landbouwondernemingen uit onder meer de Verenigde Staten. Naast suiker verbouwden grootgrondbezitters vooral koffie, voor zover ze hun land gebruikten voor agrarische doeleinden. Deze cash crops waren bestemd voor de export.
In de negentiende eeuw werd het grootste deel van de Zuid-Amerikaanse landen onafhankelijk. In heel Zuid-Amerika werd al het land geprivatiseerd en voor zover dat niet al het geval was, kwam het grootste deel in handen van (blanke) grootgrondbezitters. Grote stukken grond waren in de koloniale tijd door de koning al vergeven aan militairen als beloning voor bewezen diensten.
Deze groep grootgrondbezitters vormde niet alleen een economische elite, maar behoorde ook tot de politieke elite. We spreken bij grootgrondbezit over latifundios. Een latifundio is een boerenbedrijf dat groter is dan 100 hectare, maar latifundio’s van 1000 ha. of meer zijn geen uitzondering.
De tegenhanger van de latifundio is de minifundio. Een klein deel van het in cultuur gebrachte land was in bezit van kleine boeren die voedsel produceerden voor eigen (regionaal) gebruik. Ze konden er meestal maar net van rondkomen. De armoe op het platteland werd groter toen door mechanisering van de landbouw steeds meer arbeiders hun baan kwijt raakten. De federale regering bekommerde zich nauwelijks om hen.
Deze minifundio’s zijn kleiner dan 100 hectare, de meesten veel kleiner. Zo’n 60% van de Braziliaanse minifundio’s is kleiner dan 5 ha. De minifundio’s vind je met name onder de niet-blanke bevolking.
Rond 1980 richtten veel landen in Zuid-Amerika zich meer op de export van niet-traditionele gewassen als tropisch fruit, bloemen en luxe groenten, zoals asperges. De grootgrondbezitters hadden de kennis en het kapitaal om deze sectoren verder te ontwikkelen, de keuterboeren op de minifundio’s hadden die niet. Tel daarbij op de macht van de handelaren, die de cash crops tegen hun voorwaarden opkopen en de boeren vaak in de hand hebben vanwege gemaakte schulden. De armoede onder de plattelandsbevolking nam in die tijd enorm toe. Vooral ook door de versnippering van landbezit. Door de bevolkingsgroei werden de percelen steeds verder opgedeeld.
Veel boeren wonen en werken op minifundio’s, maar Zuid-Amerika kent ook veel plattelandsbewoners die helemaal geen land bezitten, de zogenaamde landloze boeren. Zij werken bij gebrek aan een eigen stukje grond voor een zeer laag loon op de latifundio’s.