Cliënt kan slecht tegen warm, koud, zuur of hard voedsel.
Cliënt heeft slikklachten.
Cliënt heeft last van een droge mond of bloed in de mond.
Signalen die risico op het ontstaan van mondproblemen aangeven:
Cliënt kan zelf de tanden niet meer poetsen.
Cliënt doet de gebitsprothese niet meer in.
Cliënt is angstig voor of geeft pijn aan bij de dagelijkse mondverzorging.
Meld deze signalen aan degene die verantwoordelijk is voor de mondzorg van de cliënt, evenals de mondaandoeningen die de mondgezondheid kunnen bedreigen.
Mondgezondheid in kaart brengen bij opname
Breng binnen 24 uur na opname de mondgezondheid en de mondverzorging van de cliënt in kaart.
Ga met de cliënt in gesprek en neem de volgende vragen door:
Heeft de cliënt zijn eigen tanden en kiezen?
Verzorgt de cliënt zijn eigen gebit
Hoe verzorgt de cliënt zijn gebit?
Heeft de cliënt een kunstgebit (volledige prothese)?
Een volledige of gedeeltelijke bovenprothese?
Een volledige of gedeeltelijke onderprothese?
Nog eigen tanden onder de prothese?
Draag de cliënt de prothese?
Hoe verzorgt de cliënt het kunstgebit
Heeft de cliënt implantaten?
Heeft de cliënt klachten? (kan hij goed kauwen, slikken en praten?)
Heeft de cliënt een vieze mondgeur?
Heeft de cliënt vragen of wensen?
Wanneer de cliënt zijn eigen gebit verzorgt, ga dan na:
Kan de cliënt de tandenborstel goed hanteren?
Maakt de cliënt effectieve poetsbewegingen?
Bereikt de cliënt alle elementen/delen in de mond?
Kan hij het poetsen ten minste een minuut volhouden?
Voer twee keer per week een systematische mondinspectie uit om mondproblemen tijdig te signaleren en bestaande mondproblemen goed te volgen. Betrek de cliënt hierbij. Hiervoor heb je nodig: zaklampje, handschoenen, vochtige tongspatels en vochtige gaasjes.