De omvang van de bevolking van een land of gebied zegt nog niets over de spreiding van de bevolking over dit land of gebied. Die spreiding heeft te maken met de bevolkingsdruk. Bevolkingsdruk treedt op als de bevolking in een bepaald gebied groeit en de mogelijkheden voor de bewoners daarmee geen gelijke tred houden. Dat kan zijn omdat het gebied onvoldoende werkgelegenheid biedt, de voedselvoorziening achterblijft, de welvaart achteruitgaat of anders gezegd, de armoede groeit.
Kortom de druk wordt bepaald door de mate waarin de bevolkingsomvang een aanslag doet op de natuurlijke hulpbronnen van een bepaald gebied, door de leefbaarheid in dat gebied en de beschikbare ruimte van een gebied.
In de video van Stap 1 heb je kunnen zien dat bevolkingsdruk in een land of gebied toeneemt met de omvang van de bevolking en met de mate van de bevolkingsdichtheid. Door mechanisering en schaalvergroting van de landbouw bijvoorbeeld neemt de bevolkingsdruk toe. Er is dan steeds minder werk voor mensen in die landbouwgebieden en dus trekken sommige bewoners weg naar een plek waar ze werk kunnen vinden. Soms is dat een streek waar nog wel voldoende werk in de landbouw is, dan weer trekken ze naar een stad omdat daar door de opkomst van de industrie en/of de dienstensector nieuwe banen worden geschapen.
![]() |
![]() |
Twee uitersten in Zuid-Amerika: lege en overvolle gebieden |
Naast de zaken die in Stap 1 aan bod zijn gekomen, zijn ook de stijging van het opleidingsniveau van de bevolking en de trek van plattelandsbewoners naar steden van invloed op de demografische transitie.
Mensen die in steden (gaan) wonen, nemen minder kinderen dan plattelandsbewoners, dus naarmate een groter deel van de bevolking in steden woont, is mede hierdoor het geboortecijfer in een land of gebied lager. Omgekeerd kun je aan de omvang van deze trek (verstedelijking) en het deel van de bevolking dat in steden woont (verstedelijkingsgraad) zien in welke fase van de demografische transitie een land of gebied zich bevindt.
In West-Europa begon rond 1800 de Industriƫle Revolutie. Tegelijk daarmee begon fase 2 van de demografische ontwikkeling, gevolgd door fase 3. Beide fases gingen vergezeld van een snelle verstedelijking en een relatief lage verstedelijkingsgraad. In de tweede helft van de 20e eeuw zat Europa in fase 4 en die ging gepaard met een trage verstedelijking en een hoge verstedelijkingsgraad. Steden krijgen er nog wel inwoners bij, maar meer door een geboorteoverschot dan door instroom van plattelandsbewoners.
Is ook in Zuid-Amerika deze relatie tussen fase in de demografische ontwikkeling, verstedelijking en verstedelijkingsgraad te zien?
Er wordt beweerd dat de verstedelijkingsgraad in Zuid-Amerika hoger is dan in alle andere werelddelen.
Mensen die kunnen lezen en schrijven, hebben makkelijker toegang tot informatie over seksualiteit en voorbehoedsmiddelen dan analfabeten.
Hoe meer mensen onderwijs volgen in een land of gebied, hoe makkelijker het wordt om mensen voor te lichten over geboortebeperking en gezinsplanning (zelf bepalen hoeveel kinderen je wilt nemen en wanneer).
Zoek op in de Bosatlas:
![]() |
GB54 Kaart 242A / GB55 Kaart 262A - Analfabetisme |