Voor de demografische ontwikkeling in Zuid-Amerika vroeger en nu zijn twee zaken van belang die kenmerkend zijn voor dit continent: godsdienst en migratiestromen.
Overal ter wereld neemt de acceptatie van abortus om een ongewenste zwangerschap af te breken toe, zeker onder de geschoolde bevolking. Ook het gebruik van voorbehoedsmiddelen wordt steeds meer geaccepteerd. Door stijgende welvaart en betere gezondheidszorg krijgen steeds meer mensen toegang tot voorbehoedsmiddelen en tot abortus (hoewel abortus in Zuid-Amerika maar in beperkte mate toegestaan is bij wet).
Tegelijkertijd krijgen steeds meer vrouwen zelf zeggenschap over deze zaken. Het stelt ze in staat, naast of in plaats van hun rol als moeder en huisvrouw, andere rollen te vervullen, via een baan buitenshuis bijvoorbeeld.
Als het opleidingsniveau van de bevolking stijgt, draagt dat dus bij tot daling van het geboortecijfer in dat land of dat gebied.
Maar sommige mensen blijven abortus en het gebruik van voorbehoedsmiddelen afwijzen vanwege hun geloofsovertuiging. Dat is ook het geval in Zuid-Amerika, waar de meeste mensen de rooms-katholieke leer volgen. De Rooms-Katholieke kerk wijst abortus af en ook het gebruik van voorbehoedsmiddelen. Alleen algehele en periodieke onthouding is toegestaan als middel tot geboortebeperking. De vraag is of dat veel invloed heeft op het geboortecijfer in Zuid-Amerika en daarmee op de demografische transitie in dit werelddeel.
Ga naar de tabel bovenaan de website ‘Contraception and family planning around the world – interactive’ en lees de tekst onder het kopje: ‘Latin America & Caribbean’.
Of de bevolking van een land groeit of krimpt en hoe snel, hangt niet alleen af van het verschil tussen de geboorte- en sterftecijfers maar ook van migratie, of nauwkeuriger gezegd: van het verschil tussen het aantal mensen dat in een land komt wonen en het aantal mensen dat uit dit land verhuist. Dit verschil heet sociale bevolkingsgroei. Ook in Zuid-Amerika heeft migratie een grote rol gespeeld in de groei en krimp van de bevolking.
Zuid-Amerika heeft vanaf begin 16e eeuw verschillende migratiestromen gekend waarbij grote aantallen mensen het werelddeel binnenkwamen of verlieten. De eerste stroom kwam op gang toen Europese kolonisten het werelddeel in bezit namen. Daarbij doodden ze grote aantallen van de oorspronkelijke Indiaanse bevolking. Nog meer Indianen stierven door ziekten die de kolonisten meebrachten en waartegen de Indianen geen weerstand hadden. Ook de vervuiling van drinkwater door mest van pluimvee en andere dieren, die de kolonisten meebrachten en vervolgens fokten, eiste veel slachtoffers onder de oorspronkelijke bevolking. Hierdoor nam in sommige gebieden het aantal Indianen tot 1650 met meer dan de helft af. De sociale bevolkingsgroei door de instroom van Europeanen was bij lange na niet voldoende om de slachting onder de oorspronkelijke bevolking te compenseren. Ook in Noord- en Midden-Amerika en in Australië is na de komst van Europese kolonisten iets dergelijks gebeurd met de oorspronkelijke bevolking.
Plantagehouders dwongen Indianen om op hun plantages te werken, maar die stierven in groten getale zodat plantagehouders telkens nieuwe Indiaanse arbeidskrachten moesten zoeken. Toen dat niet meer voldoende was, werden slaven uit Afrika aangevoerd door slavenhandelaren uit onder meer Nederland en Portugal. Deze slaven bleven in Zuid-Amerika en kregen zelf nakomelingen of vermengden zich met Europeanen en Indianen. Toen de slavernij in de loop van de 19e eeuw werd afgeschaft, lieten plantagehouders contractarbeiders uit andere delen van de wereld komen.