Stap 1: Passaten en neerslag

In de periode 1997-1999 richtten overstromingen en aardverschuivingen enorme schade aan in Ecuador en Peru, terwijl grote droogte zorgde voor bosbranden in Noordoost-Brazilië. Wereldwijd leidde dit tot ongeveer 30.000 dodelijke slachtoffers en bijna 90 miljard euro schade. Dit zijn de dramatische gevolgen van een weerfenomeen met de onschuldig klinkende naam El Niño (‘De Kleine Jongen’), vernoemd naar het Kerstkind.

El Niño kreeg zijn naam van Zuid-Amerikaanse vissers die merkten dat hun visopbrengst rond Kerst soms ineens veel lager werd. Dit komt door een tijdelijke opwarming van de Grote of Stille Oceaan voor de westkust van Zuid-Amerika. Zeestromingen in dit gebied volgen normaal gesproken steeds hetzelfde patroon, maar eens in de drie tot zeven jaar is er een verandering zichtbaar. Dan stroomt warm zeewater dat door de zuidoostpassaat naar Indonesië is gedreven weer terug naar de kust van Zuid-Amerika. Dit verschijnsel wordt El Niño genoemd. Zo’n El Niño begint meestal in oktober of november en is het heftigst tijdens de eerste maanden, maar duurt in totaal negen tot twaalf maanden.

Een van de effecten van El Niño is, zoals eerder genoemd, een daling van de visopbrengst, maar daar blijft het niet bij. Door de stijgende zeetemperatuur verandert de luchtdruk (lage luchtdruk) en daardoor veranderen windrichtingen en neerslagpatronen in verschillende werelddelen. Delen van Australië en Indonesië die normaal gesproken kunnen rekenen op flinke regenval krijgen bij een El Niño juist te maken met extreme droogte, terwijl hetzelfde fenomeen in Zuid-Amerika zorgt voor overstromingen in gebieden die normaal droog zijn.
El Niño heeft ook een ‘zusje’ genaamd La Niña, waarbij het water van de Grote Oceaan voor de kust van Zuid-Amerika juist kouder wordt.

Voordat we verder ingaan op de details van El Niño en La Niña, is het handig om eerst te kijken naar de normale situatie in het gebied waar deze fenomenen optreden. Zie ook in de Bosatlas:

GB54 Kaart 218 / GB55 Kaart 240

In geel en bruin de passaatwinden


Deze afbeelding geeft een beeld van de passaatwinden in geel en bruin. Ze waaien in principe van de evenaar naar 30 graden ZB en NB. Het kaartje geeft in grote lijnen de windrichtingen aan zoals ze op aarde voorkomen. Het feit dat de wind waait van gebieden met hoge luchtdruk naar gebieden met lage luchtdruk, gecombineerd met de draaiing van de aarde, zorgt ervoor dat de wind normaal gesproken waait op de manier zoals hierboven afgebeeld.

Door de hitte rond de evenaar, ontstaat hier een lagedrukgebied. Dit gebied wordt de intertropische convergentiezone genoemd. Wanneer de lucht die hier opstijgt verderop weer afkoelt, ontstaan er veel buien, tropische stormen en zelfs cyclonen en orkanen. Deze zone verschuift met de seizoenen. In juli ligt deze het verst naar het noorden en in december het verst naar het zuiden. Het gevolg van het verschuiven van de ITCZ is dat in sommige gebieden - zoals bijvoorbeeld India – de passaatwinden omdraaien. In het seizoen dat ze van zee naar land waaien en vochtige lucht meebrengen ontstaat de moesson.

De volgende video's leggen uit hoe en waarom de passaten waaien.
Bekijk de eerste video: van begin tot 01:40 min.

Video 2: