Bij de vorige stap heb je drie rijtjes van de persoonsvorm met elkaar vergeleken.
Waarschijnlijk is het je opgevallen dat de ik-vorm verschilt van de je/jij/u/hij/zij/het-vorm.
De ik-vorm is gelijk aan de (aangepaste) stam van het werkwoord.
De stam is het hele werkwoord zonder -en:
werken > werken > stam = werk > ik-vorm = ik werk
worden > worden > stam = word > ik-vorm = ik word
lopen > lopen > lop > aangepaste stam = loop > ik-vorm = ik loop
De je/jij/u/hij/zij/het-vorm is gelijk aan de (aangepaste) stam + t
fietsen > fietsen > stam + t > zij fietst
vinden > vinden > stam + t > hij vindt
Het volgende filmpje geeft goede uitleg.
Als je na dit filmpje meer uitleg nodig hebt, vraag hier dan om bij je docent of bekijk het volgende filmpje met extra uitleg. Let op: er zit ook alvast een ezelsbruggetje in voor de spelling van het voltooid deelwoord.