Meerkeuzevragen

Je krijgt een vraag met een aantal (meestal 4) antwoordmogelijkheden waaruit je het juiste antwoord moet kiezen. Je vindt hier twee voorbeelden van meerkeuzevragen en info over hoe je de vraag aanpakt en wat je moet doen bij eventuele twijfel.


Voorbeeld 1 (een concrete vraag)

Wie viel Zeit haben die Filmarbeiten für "Typisch" gekostet? (Absatz 2)

  1. 45 Minuten
  2. einen Monat
  3. mehrere Wochenenden

 

    Aanpak

    1. Lees alleen de vraag. (Dek de antwoordmogelijkheden af!)
    2. Zorg ervoor dat je de vraag goed begrijpt.
      Gebruik (als het echt niet anders kan) een woordenboek.
    3. Zoek de plek in de tekst waar je moet lezen om het antwoord te vinden. (Hier alinea 2).
    4. Lees het tekstgedeelte en formuleer zelf het antwoord op de vraag.
    5. Kijk met welk antwoord jouw antwoord (min of meer) overeenkomt en kies dat antwoord.

    Twijfel je?

    1. Streep de antwoorden die het zeker niet zijn door.
      (Vaak zijn er één of twee onzinantwoorden.)
    2. Lees de vraag en de overgebleven antwoorden nog eens goed.
    3. Kijk weer in de tekst.
    4. Markeer woorden die zowel in de antwoordmogelijkheden als ook in de tekst staan.
      (Het juiste antwoord is altijd terug te vinden in de tekst, alleen vaak met andere woorden.)
    5. Kies het antwoord waarvoor je de meeste aanwijzingen in de tekst hebt gevonden.

    Voorbeeld 2 (een wat-blijkt-uit-vraag, vragen die over de kern van een zin of alinea gaan)

    Welche Aussage über Jean Counet stimmt mit dem 1. Absatz überein?

    1. Er ärgert sich über bestimmte Aussagen.
    2. Er liebt es, Witze über andere Nationen zu erzählen.
    3. Er macht meistens Urlaub in Deutschland.
    4. Er rast gerne über deutsche Fernstraßen.

     

      Aanpak

      1. Lees alleen de vraag en de antwoordmogelijkheden.
      2. Zorg ervoor dat je de vraag en de antwoordmogelijkheden goed begrijpt.
        Gebruik (als het echt niet anders kan) een woordenboek.
      3. Zoek de plek in de tekst waar je moet lezen om het antwoord te vinden.
        (Hier alinea 1).
      4. Lees het tekstgedeelte en markeer woorden die zowel in de antwoordmogelijkheden als ook in de tekst staan.
        (Het juiste antwoord is altijd terug te vinden in de tekst, alleen vaak met andere woorden.).
      5. Kies het antwoord waarvoor je de meeste aanwijzingen in de tekst hebt gevonden.

      Twijfel je?

      1. Streep de antwoorden die het zeker niet zijn door.
        (Vaak zijn er één of twee onzinantwoorden.)
      2. Lees de vraag en de overgebleven antwoorden nog eens goed.
      3. Bedenk wat het verschil tussen de overgebleven antwoorden is.
      4. Kijk weer in de tekst en maak een keuze.


      Je hebt echt geen idee?
      Markeer de vraag. Bekijk aan het einde van je examen alle gemarkeerde vragen nog eens goed.
      Kies een antwoord. Laat nooit een meerkeuzevraag open!

      Bekijk eventueel de presentatie in het volgende filmpje.