In paragraaf 2.2 hebben we geleerd om breuken te vereenvoudigen en om breuken op te tellen. Weet je het nog ?
Een breuk bestond altijd uit twee dingen.
Om breuken te vereenvoudigen hebben we geleerd om de teller en de noemer te delen door het grootst mogelijke getal.
Breuken kunnen we ook bij elkaar optellen of van elkaar af trekken.
We kennen twee soorten breuken.
1. Gelijknamige breuken, bij deze breuken waren de noemers gelijk.
2. Ongelijknamige breuken, bij deze breuken waren de noemers niet gelijk.
Het stappenplan met breuken optellen en aftrekken ging zo:
1) Breng de helen binnen de breuk!
Denk nu goed aan de rekenregels!
2) Als de breuken gelijknamig zijn mag je gelijk optellen en aftrekken, anders moet je de breuken gelijknamig maken.
3) vereenvoudig de breuk en haal de helen eruit.
Denk je alles te weten van deze paragraaf?
Maak dan het oefenbald !!
Succes