Variant A & B
Kijk bij elk onderdeel welke omschrijving je voor jezelf van toepassing vindt.
Hoe vind je dat je het hebt gedaan?
|
Goed |
Voldoende |
Onvoldoende |
---|---|---|---|
Tekstopbouw |
De tekst heeft een opbouw met inleiding-kern-slot. De inhoud staat op de goede plaats. |
De tekst heeft een opbouw met inleiding-kern-slot. Niet alle inhoud staat op de goede plaats |
De lezer kan de gedachtegang volgen. Er is een tekstopbouw, maar samenhang in de tekst is niet altijd duidelijk. |
Alinea's |
Je schrijft in alinea’s. Elke alinea heeft een eigen deelonderwerp. Verbanden tussen alinea's worden duidelijk aangegeven. |
Je schrijft in alinea’s. Elke alinea heeft een eigen deelonderwerp. Het verband tussen de alinea's is meestal duidelijk. |
Je schrijft in alinea's. Het verband tussen de alinea's is niet overal duidelijk. |
Grammatica |
Je kunt de toekomende tijd correct gebruiken en vervoegen. |
Je kunt de toekomende tijd meestal goed gebruiken en vervoegen. Je maakt af en toe een foutje. |
Je kunt de toekomende tijd die je nodig hebt nog niet zo goed vervoegen en gebruiken. Je maakt nog veel fouten. |
Afstemming op doel |
Het doel van de tekst is duidelijk. De tekst is goed afgestemd op het schrijfdoel. |
Het doel van de tekst is grotendeels duidelijk. |
Het doel van de tekst is met wat moeite te ontdekken. |
Woordgebruik -woordenschat |
Je gebruikt voornamelijk veelvoorkomende woorden. |
Je varieert het woordgebruik een beetje. Je gebruikt ook iets minder vaak voorkomende woorden. |
Je varieert het woordgebruik goed. Je maakt soms nog fouten met uitdrukkingen. |
Leesbaarheid: titel, tussenkopjes, opmaak, briefindeling |
Je maakt de tekst goed op. Je gebruikt titel en tussenkopjes. |
Je maakt de tekst redelijk op. Je gebruikt soms tussenkopjes. |
Je besteedt enige aandacht aan de opmaak van de tekst. Je gebruikt een titel, maar geen tussenkopjes. |