Je hebt geleerd dat er in het Duits vier naamvallen zijn.
De 1e naamval is vergelijkbaar met het onderwerp en het naamwoordelijk deel van het gezegde in het Nederlands.
De 2e naamval wordt nauwelijks gebruikt en meestal omschreven met het voorzetsel 'von' plus 3e naamval.
De 3e naamval is vergelijkbaar met het meewerkend voorwerp in het Nederlands.
De 4e naamval is vergelijkbaar met het lijdend voorwerp in het Nederlands.
Hier ga je alle naamvallen nog een keer herhalen en oefenen.
Herhaal hoe je zinnen moet ontleden. Herhaal ook de uitgangen die aan de naamvallen gekoppeld zijn.
Doe daarna de oefeningen.