Al voordat in 1930 de economische malaise begon, waren er drie groepen mensen die ontevreden waren over het beleid van de regering. Dat waren arbeiders, middenstanders en kleine boeren of landlozen die onvoldoende profijt ondervonden van het regeringsbeleid.
Van deze ontevredenheid probeerde de politicus Getúlio Vargas te profiteren toen hij in 1930 meedeed aan de presidentsverkiezingen. Hij werd echter niet tot president verkozen. In oktober van dat jaar brak er in Rio de Janeiro een opstand tegen de regering uit. Naar aanleiding hiervan grepen militairen de macht en benoemden Vargas tot president. Dat bleef hij vervolgens tot 1945.
Tijdens het bewind van Vargas maakte het cliëntelisme een periode van grote bloei door in het politieke bestel van Brazilië en het speelt daarin tot op de dag van vandaag een rol. Cliëntelisme is de sociaal ongelijke betrekking tussen een hoger en een lager geplaatste persoon, waarbij de hogergeplaatste gunsten verleent aan de lagergeplaatste in ruil voor eerbetoon, trouw en andere diensten.
Cliëntelisme en corruptie zijn niet hetzelfde, want van corruptie is alleen sprake als de verleende gunst bestaat uit een geldbedrag (steekpenningen) dat aan de begunstigde wordt uitbetaald.
Vargas en zijn opvolgers probeerden met een nieuw beleid de economie van Brazilië sterker en minder kwetsbaar te maken. Daar moesten ze wel veel overheidsgeld voor uitgeven. Vanaf rond 1980 liepen deze uitgaven zo hoog op dat de regering steeds meer geld moest lenen van andere landen en van banken. Die leningen konden op den duur niet meer worden afbetaald en dat leidde in Brazilië zelf tot een hollende inflatie. Ook moest de regering flink snijden in de overheidsuitgaven om hiermee iets aan de opgebouwde schuldenberg te kunnen doen.
In 1979 begon in Brazilië de democratisering van het landsbestuur onder leiding van toenmalig president João Baptista de Oliveira Figueiredo. Burgers kregen meer rechten en inspraak in het landsbestuur. Er waren bijvoorbeeld aanvankelijk twee politieke partijen toegestaan, tot Figueiredo bepaalde dat er nieuwe partijen mochten worden opgericht. Figueiredo begon met de hervormingen, vanwege het groeiende verzet tegen de militaire dictatuur. José Sarney, die hem in 1985 opvolgde, ging ermee door en liet een nieuwe grondwet schrijven die in 1988 in werking trad. In die grondwet staat onder meer dat een president voortaan bij algemeen kiesrecht wordt gekozen.
Toch kwam de democratisering niet uitsluitend van bovenaf. Nog voor het einde van de dictatuur zetten burgers zich in voor meer vrijheid, respect voor mensenrechten en een eerlijker verdeling van inkomens en welvaart. Ze deden dat vooral via het bestuur van hun stad en hun deelstaat. Deze deelname aan bestuurszaken heet volksparticipatie. Ook na de invoering van de democratie bleven burgers daaraan deelnemen, bijvoorbeeld in Porto Alegre.