Le corbeau et le renard (de vos en de raaf)
Meester raaf zat in een eikenboom.
Hij klemde in zijn bek een heerlijk brokje kaas uit Gouda.
Meester vos, gelokt door deze droom
Van geur, keek op en sprak: ‘Doctor honoris causa,
U met uw wijs en alziend oog
En met uw glanzend zwarte toog,
Als ook uw stemorgaan zo mooi is als uw veren
dan moet toch ieder dier u als een feniks eren!’
Meester raaf, ontroerd door zoveel eer,
Wipte van tak tot tak en boog zich wat naar voren,
Keek toen trots over zijn snavel neer
Op meester vos en om zijn stem te laten horen
Gaapte hij met zijn bek héél wijd.
Maar ja, de kaas was hij toen kwijt.
Hij hapte er nog naar, keek treurig naar beneden.
De vos pakte zijn prooi en fleemde toen tevreden:
‘Denk eraan, mijn waarde heer,
Elke vleier schenkt zijn eer
Aan door ‘t lot verwende vrinden
Die zichzelf belangrijk vinden.
Deze wijze les, helaas,
Kost u wel dit brokje kaas!’
Beschaamd verborg de raaf zich in de eikentakken
La cigale et la fourmi (de krekel en de mier)
De krekel sjirpte dag en nacht, zo lang het zomer was,
wijl buurvrouw mier bedrijvig op en neer kroop door ‘t gras.
‘Ik vrolijk je wat op,’ zei hij. ‘Kom, luister naar mijn lied.’
Zij schudde nijdig met haar kop: ‘Een mier die luiert niet!’
Toen na een tijd de vrieswind kwam, hield onze krekel op.
Geen larfje of geen sprietje meer: droef schudde hij zijn kop.
Doorkoud en hongerig kroop hij naar ‘t warme mierennest.
‘Ach, juffrouw mier, geef alsjeblieft wat eten voor de rest
Van deze barre winter. Ik betaal met rente terug,
nog vóór augustus, krekelwoord en zweren doe ‘k niet vlug!’
‘Je weet dat ik aan niemand leen,’
zei buurvrouw mier toen heel gemeen.
‘Wat deed je toen de zon nog straalde
en ik mijn voorraad binnenhaalde?’
‘Ik zong voor jou,’ zei zacht de krekel.
‘Daaraan heb ik als mier een hekel!
Toen zong je en nu ben je arm.
Dus dans nu maar, dan krijg je ‘t warm!’
Wie leeft van kunst gaat door voor gek.