Om te begrijpen hoe zeep werkt hebben we twee begrippen nodig: hydrofiel en hydrofoob.
Hydrofiele stoffen zijn stoffen die van water houden. De naam komt uit het oude Grieks: hydro (water) en filos (friend). Hydrofiele stoffen kunnen goed mengen met water én met andere hydrofiele stoffen. Dat doen ze doordat de moleculen van hydrofiele stoffen waterstofbruggen met elkaar kunnen maken. Dat is een aantrekkende kracht tussen moleculen van hydrofiele stoffen. Dat doen ze meestal met O-H of N-H groepen. Kijk maar naar onderstaande voorbeelden:

(A) water; (B) ammoniak; (C) methanol.
In de drie voorbeelden hierboven is de waterstofbrug met een rode stippellijn getekend. Je ziet dat elk van de moleculen een O-H of N-H gedeelte bevat. Soms kunnen zuurstofatomen in een molecuul al waterstofbruggen maken zonder dat er een H aan vastzit (dus dan is het geen O-H).
Het tegengestelde van hydrofiele stoffen zijn de hydrofobe stoffen. Deze zijn juist 'bang' voor water. Maar ook andere hydrofiele stoffen vinden ze niet aantrekkelijk... Hydrofobe stoffen hebben geen O-H of N-H groepen in het molecuul en kunnen dus geen waterstofbruggen maken. Vetten en olieen zijn bekende voorbeelden van hydrofobe stoffen.
Hydrofobe stoffen mengen wel goed met andere hydrofobe stoffen, maar niet met hydrofiele stoffen.