B1-K1-W1 vragen en antwoorden

1.hoe stel je een ondersteuningsvraag op vanuit een observatie?

je kiijk hoe een bepaald soort cliënt zich gedraagd na je observatie krijg je een soort van doel en vandaar uit kun je een observatie vraag bedenken. je kijkt naar de gedragingen van je cliënt. Door gesprekken te voeren met de cliënt kun je er achterkomen wat nou de uiteindelijke ondersteunin gsvraag is. Mede door de omgang met de cliënten kun je er ook achter komen wat zijn of haar ondersteuningsvraag is.

ik heb vanuit mijn stage van vorige jaar.geobserveerd hoe een jongere zich gedroeg bij het schaatsen en bedacht daar een vraag bij. de ondersteunings vraag die ik erbij heb bedacht is waarom doe je nu zo anders dan op stage?

 

2.Hoe observeer je en verwerk je de observatie in een plan?

je kijkt hoe iemand zich gedraagt en uiteindelijk maak je van daaruit een observatie plan. Je noteert de gedragingen van de cliënt op het papier. Verder kijk je ook doelgericht naar de cliënt toe naar wat hij doet.

de observatie heb ik verwerkt in een plan en pakte mijn schrift en schreef het plan op hoe wij hem hadden geobserveerd. De observatie die ik had gedaan was kijken hoe de cliënt zich gedroeg tijdens het voetballen. Daarbij heb ik gekeken naar zijn taalgebruik en naar het samenspel met zijn teamgenoten. Daar bleek uit dat zijn taalgebruik soms erg wisselvallend was de ene keer zei hij dit en de andere keer dat. Verder heeft hij goed gebruik gemaakr van zijn teamgenoten.

3.Wat is een sociaal systeem en wie horen daarbij en hoe breng je dat in kaart?

een sociaal systeem is een systeem waar individuen die met elkaar in interactie waarbij zich onderscheiden van de omgeving. Verder brengt het inkaart wie dichtbij je cliënt staan en wie juist niet zo kun je ze makkelijker in kaart brengen. Je zet de naam van de cliënt in het midden en teken daar drie cirkels omheen. Als je dat hebt gedaan komen er in de cirkels namen te staan. De eerste crikel die het dichstebij staat bij de cliënt zijn de mensen die ook belangrijk zijn voor hem. De tweede circkel is voor de mensen die iets minder dichtbij je cliënt staan. Als laatste cirkel de mensen die niet dichtbij hem staan maar die hij toch kent.

ik bracht het sociale systeem in kaart gebracht wie nou dichtbij hem stond en wie niet. ik zag dat bepaald soort familie lid erg dichtbij stond bij hem.

4. Hoe scheid je hoofdzaken en bijzaken van de informatie van uit je analyse?

de hoofd en de bijzaken scheid je van de informatie van uit je analyse. je maakt een duidelik schema wat nou de hoofd en bijzaken zijn. van uit je analyse. Je hebt net een gesprek gehad met je cliënt en daarbij heb je hoofdzaken en bijzaken genoteerd. Dan maak je een schema met een kopje hoofdzaken en bij zaken zo onderscheid je ze van de informatie .

ik maakte een schema met hoofdzaken en één met bijzaken. en dan ging ik kijken welke bij welk rijtje hoorde en zette hem daar in

5. hoe rapporteer je?

Tijdens het rapporteren schrijf je op wat je observeert/signaleert hebt. Tijdens bijvoorbeeld een: observatie,gesprek en bezigheden met de cliënt. Het doel van rapporteren is dat je een goede verzorging biedt aan de cliënt.

Jeroen en ik  zagen dat de cliënt het leuk vond om mij nog een paar rondjes extra te laten schaatsen. Ik had gezien dat we samen een redelijke band hadden opgebouwd door mede om met elkaar te gaan schaatsen. Hij vertelde ons dingen waarvan wij dachten dat hij het ons nog niet zou vertellen eigenlijk.

6. Met wie werkte je samen?

met Jeroen en de jongere die ik heb hebben wij samen gewerkt.Veder ga je kijken hoe je het met je andere collega's zo prettig kan maken voor de cliënt. Wij kunnen altijd terecht bij onze stagebegeleider maar dat is niet de eingste optie. De andere collega's konden we altijd

ik vond de samen werken tussen de andere stagiare en mezelf soepel verlopen en hebben veel aan elkaars eigenshappen gehad. Veder moesten we gaan kijken vanuit de jongeren dan bereik je het meeste mee.

7.Hoe stem je af in het multidisciplinaire?

Je werkt met iemand anders samen en je stemt af wie wat gaat doen. bijvoorbeeld: ga jij dinsdag naar de cliënt toe want jij bent beter in het helpen bij zijn huis werk. een andere voorbeeld: ga jij dan donerdag samen met hen naar zijn voetbaltraining want jij bent wat sportiever. Je kijkt ook goed naar wat de cliënt zelf en wat de cliënt nodig heeft met elkaar.

 

ik sprak duidelijk af elkaar  wie wat zou doen en waar we het zouden gaan doen verder hebben wij er een leuke dag van gemaakt. Verder hadden we ook afgesproken dat ik niet teveel in zijn bijzinde zou gaan roken en daar heb ik mij toen ook aangehouden.