bevruchting

Als er een ovulatie plaatsvindt op een moment dat er zaadcellen in de eileider zijn, is er kans op bevruchting. De eicel moet na de ovulatie binnen 48 uur worden bevrucht, anders sterft zij af. Als er wel zaadcellen aanwezig zijn, dan groeperen die zich rond de eicel. De eerste zaadcel die door de wand van de eicel dringt, bevrucht de eicel. Dit noemen we de bevruchting of conceptie. Zijn staart valt dan af en de celwand van de eicel verandert van structuur, zodat andere zaadcellen er niet meer in kunnen.
De geslachtscellen (eicel en zaadcel) hebben elk 23 chromosomen waarop de erfelijke informatie is vastgelegd. Alle andere lichaamscellen hebben het dubbele aantal chromosomen, namelijk 46. Bij de bevruchting versmelten de kernen van de eicel en de zaadcel tot één nieuwe cel met 46 chromosomen; de zygote of vrucht.

De bevruchte eicel begint zich al in de eileider te delen. Er ontstaat zo een klompje van cellen dat morula wordt genoemd. Ongeveer zes dagen na de ovulatie bereikt het eitje de baarmoederholte. Het is dan een vochtblaasje omringd met een laagje cellen en een klompje cellen aan één kant. Het eitje heet nu blastula. Uit het klompje cellen ontstaat het embryo. De buitenste laag cellen, het trofoblast, gaat het zwangerschapshormoon HCG of humane (menselijk) choriongonadotrofine produceren. Dit zorgt ervoor dat het gele lichaam, dat nu corpus luteum gravidarum heet, in de eierstok in stand blijft en tot het eind van ongeveer de vierde maand het hormoon progesteron blijft produceren. Daardoor blijft de zwangerschap in stand. Het eitje nestelt zich nu in het slijmvlies van de baarmoeder. Op de plaats van de innesteling wordt het baarmoederslijmvlies beschadigd, zodat het eerste contact met het bloed van de moeder ontstaat. Op deze plaats vormt zich nu de placenta of moederkoek.
De placenta vormt de grens tussen de gescheiden bloedsomlopen van de moeder en het embryo.
De cellen van het ei verdelen zich in verschillende lagen. Hieruit ontwikkelen zich alle delen van het embryo en daarnaast de vruchtvliezen en de dooierzak waarin het embryo drijft. Al in de eerste maand begint de ontwikkeling van het zenuwstelsel en worden het spijsverteringsstelsel en de bloedsomloop aangelegd. In de tweede maand wordt het hoofd groter. Er zijn al oogjes, oortjes en een neus zichtbaar. Kleine uitstulpsels vormen het begin van armen en benen. Als de vrouw zes weken over tijd is, kun je al een hartslag op de echo zien. Het embryo is dan ongeveer twee centimeter lang. In de derde maand worden de laatste organen gevormd, waaronder de geslachtsorganen. Vingers en tenen zijn nu herkenbaar. Spieren en gewrichten ontwikkelen zich en het embryo begint zich te bewegen. Dit kan de moeder nog niet voelen. Door de snelle groei van de hersenen is het hoofd naar verhouding groot. Aan het eind van de derde maand is het embryo ongeveer acht centimeter lang. De rest van de zwangerschap wordt gebruikt om te groeien en te rijpen. Het embryo is nu duidelijk als baby herkenbaar en wordt vanaf nu foetus genoemd.