Ctg is de afkorting van cardiotocografie. Een ctg brengt de relatie tussen de weeënactiviteit en de hartslag van het kind in beeld. Dit gebeurt door twee geleiders (tranducers) op de buik van de moeder te plaatsen en deze met een elastisch band op de buik vast te zetten. Door aan de buik van de zwangere te voelen, kun je erachter komen waar de rug van de baby ligt. Je plaatst dan twee vlakke handen aan de zijkanten van de baarmoeder. De kant waar je een harde weerstand voelt, is de kant waar het rugje ligt. De andere kant voelt weker en is de plek waar de armen en benen van de baby liggen. Je kunt ook aan de moeder vragen waar de baby het meest schopt als het moeilijk te voelen is. Bijvoorbeeld bij een erg zware moeder.
De eerste transponder plaats je op de plek waar het rugje van de baby zich bevindt. De tweede transducer plaats je op de bovenkant van de baarmoeder (de fundus).
De moeder wordt tegelijkertijd aan de pulse-oxymeter aangesloten om de hartfrequentie van de moeder en de baby goed te kunnen onderscheiden. Een transducer meet de cortonen van de baby en de andere registreert de frequentie en de duur van de baarmoedercontracties. Deze uitwendige registratie zegt niets over de sterkte van de weeën.
Een ctg-registratie duurt minimaal een half uur en geeft een waarde van de conditie van het kind op dat moment. In het ziekenhuis wordt als de vliezen gebroken zijn en er een beetje ontsluiting is meestal een schedelelektrode op het hoofdje van de baby geplaatst om nauwkeurig de hartslag te kunnen registreren. Aan de hand van de verkregen informatie kan dan besloten worden of er wel of niet ingegrepen moet worden. Er wordt pas een ctg-registratie gemaakt vanaf 24 weken zwangerschap, omdat pas vanaf dan eventueel ingrijpen mogelijk is. Een normale foetale hartslag heeft een basisfrequentie van 110-160 slagen per minuut. Hierin moet variatie zitten.