Bloedonderzoek

Bij de eerste controle worden bloedgroep en resusfactor van de aanstaande moeder bepaald. Deze gegevens moeten bekend zijn, om de vrouw als het nodig is snel bloed te kunnen geven.
De resusfactor is met name van belang als een resusnegatieve moeder zwanger blijkt van een resuspositief kind. Tijdens of vlak na de geboorte zal zij antistoffen gaan produceren tegen het bloed van het kind. Voor het eerste kind is dit niet van invloed omdat het kind dan al geboren is. Bij een volgende zwangerschap kunnen de opgebouwde antistoffen door de placenta heen dringen en het bloed van het kind in de uterus afbreken, waardoor het kind een zeer ernstige bloedarmoede kan krijgen. Daarom moet de moeder binnen 24 uur na de geboorte van het eerste kind worden geïnjecteerd met anti-D-globuline. Door deze antistoffen als passieve vaccinatie toe te dienen voorkomt men dat de moeder zelf antistoffen gaat produceren. De geïnjecteerde antistoffen verdwijnen na een half jaar uit het bloed. Als de vrouw weer zwanger wordt heeft zij geen antistoffen meer die door de placenta heen het tweede kind ziek kunnen maken.
Bij de eerste controle wordt het bloed ook gecontroleerd op infectieziekten, zoals hepatitis B, lues (syfilis) en hiv. Wordt bij de vrouw hepatitis B gevonden, dan wordt het kind direct na de geboorte hiertegen gevaccineerd. Blijkt de vrouw lues te hebben, dan moet zij tijdens de zwangerschap met antibiotica worden behandeld, omdat anders het kind in de baarmoeder met lues besmet wordt en ziek geboren zal worden. Verder wordt gedurende de zwangerschap een aantal keer het Hb-gehalte (hemoglobine) van het bloed bepaald om eventuele anemie (bloedarmoede) op te sporen. Anemie kan ontstaan doordat de foetus en de placenta veel ijzer nodig hebben en doordat het bloed iets verdunt tijdens de zwangerschap. Als het bloedonderzoek hiv aantoont, krijgt de aanstaande moeder antiretrovirale medicatie en regels voorgeschreven die de besmetting voor het kind kleiner maken.