Below are questions about the prison.
You're going to discuss these questions with a classmate.
Is it to reform them?
Is prison an effective punishment? Why or why not?
Does it reform them or make them worse?
Do people come out of jail better people?
Is it to keep dangerous people away from society?
How can you tell when a person is ‘safe’ to release?
Does that mean that many people should never be released from jail?
Is it simply a method of obtaining revenge?
Is it because criminals ‘deserve’ punishment?
Is revenge a good basis for a social institution?
What's your opinion about the death penalty?
Do you think that the death penalty would prevent crime in your country? Why (not)?
Je hebt het goed gedaan als je:
Kijk in onderstaande tabel of je bovenstaande punten voor jezelf zou beoordelen als goed, voldoende of onvoldoende.
GOED |
VOLDOENDE |
ONVOLDOENDE |
|
De juiste woorden kennen en gebruiken |
Ik kan alle eenvoudige woorden gebruiken om antwoord op de vragen te geven. |
Ik kan de meest noodzakelijke woorden gebruiken om me antwoord op de vragen te geven. |
Ik kan de meest eenvoudige woorden nog niet gebruiken om antwoord op de vragen te geven. |
Grammatica – zinnen maken |
Ik kan alle geleerde grammatica gebruiken in eenvoudige zinnetjes. |
Ik kan de meeste, maar nog niet alle grammatica gebruiken in eenvoudige zinnetjes. |
Ik kan de geleerde zinnen niet formuleren, maar gebruik losse woorden zonder zinsverband. |
Duidelijk -vloeiend spreken |
Ik praat bijna zonder aarzelingen vlot door. |
Ik praat redelijk vlot door, met af en toe een aarzeling. |
Ik praat met te veel pauzes en aarzelingen en zonder intonatie. |
Uitspraak |
De uitspraak van wat ik geleerd heb klinkt met wat moeite verstaanbaar voor mijn klasgenoot. |
De uitspraak van wat ik geleerd heb klinkt redelijk verstaanbaar voor mijn klasgenoot. |
De uitspraak van wat ik geleerd heb klinkt niet verstaanbaar genoeg voor mijn klasgenoot. |
Overbrengen van de boodschap |
Ik kan anderen zonder veel moeite duidelijk maken wat ik bedoel en wat ik wil. |
Ik kan anderen met wat moeite duidelijk maken wat ik bedoel. |
Ik kan anderen niet duidelijk maken wat ik bedoel. |
Bespreek jouw beoordeling van jezelf met je klasgenoot.
Is hij/zij het eens met de beoordeling die jij jezelf hebt gegeven?
Bespreek nu de beoordeling van je klasgenoot.