In 'having a mobile phone' you have read a text about advantages and disadvantages of mobile phones. Think about this statement about mobile phones.
With a classmate you will discuss about four of the following advantages and disadvantages of mobile phones.
Assignment:
In school
Sleeping
Connecting
Use
How did it go?
Goed | Voldoende | Onvoldoende | |
---|---|---|---|
De juiste woorden kennen en gebruiken |
Ik kan alle eenvoudige woorden gebruiken om me voor te stellen en de informatie te vragen. |
Ik kan de meest noodzakelijke woorden gebruiken om me voor te stellen en de informatie te vragen. |
Ik kan de meest eenvoudige woorden nog niet gebruiken om me voor te stellen en de informatie te vragen. |
Grammatica – zinnen maken |
Ik kan alle geleerde grammatica gebruiken in eenvoudige zinnetjes. |
Ik kan de meeste, maar nog niet alle grammatica gebruiken in eenvoudige zinnetjes. |
Ik kan de geleerde zinnen niet formuleren, maar gebruik losse woorden zonder zinsverband. |
Duidelijk -vloeiend spreken |
Ik praat bijna zonder aarzelingen vlot door. |
Ik praat redelijk vlot door, met af en toe een aarzeling. |
Ik praat met te veel pauzes en aarzelingen en zonder intonatie. |
Uitspraak |
De uitspraak van wat ik geleerd heb klinkt met wat moeite verstaanbaar voor mijn klasgenoot. |
De uitspraak van wat ik geleerd heb klinkt redelijk verstaanbaar voor mijn klasgenoot. |
De uitspraak van wat ik geleerd heb klinkt niet verstaanbaar genoeg voor mijn klasgenoot. |
Overbrengen van de boodschap |
Ik kan anderen zonder veel moeite duidelijk maken wat ik bedoel en wat ik wil . |
Ik kan anderen met wat moeite duidelijk maken wat ik bedoel. |
Ik kan anderen niet duidelijk maken wat ik bedoel. |