Onder de Qing-dynastie bereikte het Chinese keizerrijk zijn grootste omvang ooit. De bevolking breidde zich uit van 260 miljoen naar 450 miljoen inwoners. Een tijdlang kon deze groei worden opgevangen door ontginningen, het verbouwen van nieuwe gewassen en de opbloei van handel en nijverheid.
Het Chinese keizerrijk werd op traditionele wijze bestuurd door een almachtige keizer die zich omringde met duizenden bestuursambtenaren. Deze moesten het traditionele ambtenarenexamen afleggen met uitzicht op een machtige positie in de keizerlijke bureaucratie. De aloude leer van de filosoof Confucius stond nog altijd centraal, waarin het belang van de gemeenschap uitgaat boven het belang van het individu. De Qing-keizers deden hun best het bestuur te verbeteren en de belastingdruk laag te houden. Rond 1800 was het welvaartsniveau in China hoger dan in West-Europa.
Maar in de latere jaren van de Qing-dynastie begon het rijk tekenen van verval te vertonen. Corruptie in alle onderdelen van het bestuursapparaat begon te woekeren als een gezwel. De omkoopbaarheid van ambtenaren van hoog tot laag bracht het bestuur aan de rand van de ondergang. Ook economisch ging het bergafwaarts. De bevolkingstoename leidde tot roofbouw, gebrek aan werk en ontevredenheid, ook onder hoog opgeleide Chinezen die geen ambtenaarsfunctie konden krijgen en zich daardoor radicaal kritisch gingen opstellen tegenover alle moderniseringen en hervormingen, die zij zagen als slechte invloeden van het buitenland. De ontevredenheid leidde zo tot een toenemende vreemdelingenhaat en tot opstanden. Eén daarvan, de Opstand van de Witte Lotus leidde er zelfs toe dat legeronderdelen zich losmaakten van keizerlijke controle. De legerleiders hielden de angst voor de opstand kunstmatig in stand ook toen hij vrijwel voorbij was, zodat het leger enorme bedragen bleef opslokken.
Ingrijpender nog was de groeiende invloed van de westerse landen op China. Die was door de keizers lange tijd beperkt tot de twee steden Macau en Kanton: alleen daar mochten buitenlanders zich binnen strikte beperkingen met handel bezighouden. Zij kochten vooral thee, waarvan de inkoop traditioneel betaald werd met zilver. Maar toen zilver te duur werd, gingen de Engelsen van thee steeds meer over op de illegale import van opium. Enorme hoeveelheden opium overspoelden de markt. Hierdoor werd deze drug zo goedkoop, dat ook steeds meer armere Chinezen verslaafd raakten. Radicale groepen zagen ook dit als een samenzwering van het westen om de Chinese cultuur te vernietigen. Deze druk leidde tot tegenactie: in opdracht van de keizer werden grote voorraden opium verbrand. De opiumoorlog die nu uitbrak, eindigde ermee dat de westerse landen China dwongen om nog veel meer ruimte te geven om hun handel uit te breiden; het opiumverbod werd opgeheven en missionarissen kregen ruim toegang tot China om de 'heidenen' te bekeren.
Deze dwang van het moderne westerse imperialisme werden door China aangeduid als Ongelijke Verdragen en gezien als bedreiging van de Chinese waarden en cultuur.
In dezelfde periode vonden nog veel andere opstanden plaats die het Chinese rijk ernstig verzwakten, vooral door de economische schade die werd aangericht in de landbouw en de infrastructuur. Een gevolg was ook dat de havensteden werden overspoeld door gedemobiliseerde soldaten. Duizenden van deze werklozen werden lid van criminele bendes die orde en gezag nog verder bedreigden.
Een kleine groep Chinese bestuurders zag toch nog een uitweg uit alle bedreigingen van de Chinese beschaving. Juist door het overnemen van westerse technologie en door het bestuderen van de westerse handelsmethoden zou China sterker kunnen worden en onafhankelijk kunnen blijven. Deze Zelfversterkingsbeweging kreeg groeiende invloed. Er werden moderne oorlogsschepen besteld, spoorwegen aangelegd, textielfabrieken gebouwd en mijnen geopend. De ambtenarenexamens werden afgeschaft om plaats te maken voor een moderner onderwijssysteem dat niet alleen maar naar het verleden keek. Vernieuwingen kwamen er ook in het bestuur van het land. Juist door te moderniseren zou het oude China overleven.
Helaas, ondanks dat alles bracht de Zelfversterkingsbeweging geen blijvend succes. Er waren nu eenmaal teveel bestuurders die elke modernisering naar westers model opvatten als verraad aan de superieure Chinese cultuur en zich tegen de beweging keerden. Deze vijandigheid tegenover elke westerse invloed werd alleen maar groter door enkele oorlogen tegen Frankrijk en Japan, waarbij China zijn invloed op Korea en Vietnam verloor door een nieuwe aanval van westers imperialisme.
Grote delen van het Chinese rijk werden economisch 'bezet' door Rusland, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Japan. Het Chinese bestuur stond hier machteloos tegenover.
De door velen gehate westerse invloed werd dus alleen maar groter in China. Vooral de komst van missionarissen zette kwaad bloed. In China deden allerlei gruwelverhalen de ronde over kidnapping, kindermoord en sexueel misbruik door priesters. Van hun kant gedroegen met name Duitse missionarissen sinds de uitbreiding van Duitse gebieden in China zich steeds arroganter en opdringender. De afkeer van de Chinezen tegen hun optreden werkte mee aan het optreden van een anti-westerse beweging: de Boksers. Deze beweging werd steeds gewelddadiger en moeilijker in toom te houden. Bovendien werden de Boksers gesteund door keizerin-regentes Cixi. Deze was een felle tegenstandster van de hervormingsideeën die enige tijd de ruimte hadden gekregen in China. Met hulp van andere conservatieven was Cixi er echter in geslaagd de hervorming te beëindigen. Anti-westerse krachten kregen van haar nu ruim baan.
De Boksers waren vooral actief in het noorden rond Beijing, waar droogte en hongersnoden de bevolking teisterden en de gouverneur Cixi's bevelen opvolgde. Bij uitbarstingen van vreemdelingenhaat werden enkele honderden missionarissen en tienduizenden Chinese katholieken vermoord. In Beijing werd de buitenlandse ambassadewijk belegerd. Cixi gaf bevel om de Boksers te steunen en alle buitenlanders uit te wijzen. Vele landloze boeren sloten zich aan bij de Boksers.
Maar lang niet alle bestuurders volgden Cixi's bevelen op. Daardoor zag een internationale strijdmacht toch kans om Beijing in te nemen en de buitenlanders te ontzetten, terwijl Cixi en haar volgelingen wegvluchtten. De Bokseropstand eindigde ermee dat China een gigantische schadevergoeding moest betalen en er een Japans leger achterbleef om de veiligheid van de buitenlanders te garanderen. De inning van belastingen en de douane kwamen onder buitnelandse controle. China was niet langer baas in eigen huis.
Nu werden er wel belangrijke hervormingsmaatregelen genomen: het onderwijsstelsel werd gemoderniseerd, de ambtenarenexamens afgeschaft, het bestuursstelsel en het leger hervormd. Zelfs werd er een nieuwe grondwet gemaakt en er kwam een beperkte vorm van kiesrecht voor mannen uit de elite. Maar het was al te laat om het keizerrijk te redden. Een revolutie was niet meer te stuiten. Hele provinicies scheidden zich af, legeronderdelen begonnen te muiten. Oude tegenstellingen tussen Han-Chinezen en Mantsjoes staken de kop op en leidden tot nieuwe opstanden en moordpartijen. Het mondde in 1911 uit in een revolutie waarbij de eenheid van het Chinese rijk wel in stand bleef, maar de keizer aftrad. Vertegenwoordigers in de provincies van het rijk kozen Sun Yat-Sen tot president, de zoon van een boer die door missionarissen tot het christendom was bekeerd, in het buitenland had gestudeerd en een fervent voorstander was van ingrijpende hervormingen. De dagen van het eens zo machtige keizerrijk waren voorgoed voorbij.