Bij sommige werkwoorden moet je extra goed opletten:
Ook hier helpen de drie vragen (Wanneer? Waar? Waarheen?):
Het verschil tussen 3e en 4e naamval is hieronder in het tekstblokje schematisch weergegeven.
Vergelijk:
3e naamval |
4e naamval |
Ich sitze am (an dem) Tisch. |
Ich setze mich an den Tisch |
Ich stehe vor dem Haus. |
Ich stelle mich vor das Haus. |
Er liegt im (in dem) Bett. |
Er legt sich ins (in das) Bett. |
Kijk voor een grappige uitleg naar het filmpje.
Wat is het keuzevoorstelsel? Op welke woorden heeft het keuzevoorzetsel invloed?
En gaat het om de 3e of 4e naamval?
Bekijk het volgende voorbeelden.
Zin: Wir wollen eine Reise in die USA machen.
➜ in die USA : waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval
Zin: Das liegt in der Umgebung von Rom.
➜ in der Umgebung : waar? = er zijn ➜ 3e naamval
Wen aan het volgende stappenplan:
Voorbeeld:
Morgen fahren wir in den Urlaub.
Als je genoeg geoefend hebt, kun je de stappen in je hoofd uitvoeren en hoef je niet alles op te schrijven.