Met de oplosbaarheid van een stof geven we aan hoeveel gram van die stof maximaal op kan lossen in bijvoorbeeld één liter water (maar zou ook best een ander oplosmiddel kunnen zijn). De oplosbaarheid van zouten loopt heel erg uiteen. Er zijn zouten waarvan je meer dan een kilogram kunt oplossen in één liter water. Van weer andere zouten kun je niet eens een milligram oplossen in dat volume. Eigenlijk is het maar goed dat de gesteentes van de aardkorst, dat zijn ook ionaire stoffen, niet of nauwelijks oplossen. Ook het materiaal van je tanden en van je botten bestaat gelukkig uit onoplosbare zouten.
Hoeveel er van een bepaald zout oplost in water, kun je vinden in Tabel 45B. Op basis van die kwantitatieve gegevens heeft men de zouten ingedeeld in drie groepen. Dat staat weergegeven in Tabel 45A.
De eerste groep bestaat uit zouten, waarvan je honderden grammen kunt oplossen in een liter. We noemen ze goed oplosbaar of kortweg oplosbaar, maar natuurlijk is ook bij deze zouten de oplosbaarheid aan een maximum gebonden. Als dat maximum bereikt is, dan noemen we de oplossing verzadigd.
Bij de tweede groep rekenen we zouten waar maar ongeveer een gram van kan oplossen in een liter water. We noemen ze matig oplosbaar en ze zijn in Tabel 45A aangegeven met de letter m. Eigenlijk zijn het vervelende gevallen, want je weet bij de opgaven in de rest van het hoofdstuk niet goed wat je ermee aan moet. Lossen ze nou wel op of niet? Wordt de vloeistof troebel of niet? We proberen ze dus te vermijden.
Van de rest is de oplosbaarheid zodanig klein, dat je in de praktijk kunt zeggen, dat ze helemaal niet oplossen. We noemen ze dus onoplosbaar. Eigenlijk is het wel zo, dat er toch altijd een (heel) klein beetje van zo’n zout oplost en dat het water toch wat opgeloste ionen bevat en dus toch een beetje geleidend is. In Tabel 45A worden ze aangegeven met de s van slecht oplosbaar. Bij bepaalde negatieve ionsoorten zijn de meeste combinaties slecht oplosbaar. Kijk maar bij carbonaat, sulfiet en fosfaat.
De volgende oplosbaarheidsregels zijn handig om te onthouden. Dan ben je wat minder afhankelijk van je BINAS en dan kost het ook minder tijd.
Alle natrium-, kalium- en ammoniumzouten zijn oplosbaar. Bij NH4+ zijn er een paar die niet bestaan of raar doen (maar er ontstaat dan wel een oplossing).
Alle nitraten en acetaten zijn oplosbaar. De paar matig oplosbare lossen dus toch wel (een beetje) op.
De meeste carbonaten, sulfieten en fosfaten zijn slecht oplosbaar (uitzonderingen zie regel 1)
De meeste sulfaten en chloriden lossen op, maar een paar bekende (tegendraadse) uitzonderingen zijn BaSO4 en AgCl.