Wat, wie, waar

Je kunt ook andere verwijswoorden gebruiken.
wat: alles, niets, iets, het enige en bij overtreffende trap
Weet jij wat hij gegeten heeft?
Jouw cijfer is beter dan wat hij heeft gehaald.

wie: voorzetsels voor personen
Je slb'er, met wie jij gesprekken voert, is erg tevreden.

waar: dieren of dingen
Het huis staat in het dorp, waar jij gisteren langs reed.

Maak opdracht 2A, 2B, 3A, 3B, 4A, 4B, paragraaf 10,3,1 en 10.3.2 uit Vlekkeloos Nederlands, p. 137-139.