Zij / hun / hen

Je gebruikt zij / hun / hen om naar meerdere personen te verwijzen.

Zij gebruik je als het om het onderwerp gaat.
- Zij lopen daar.
- Zij geven een klap.

Hun gebruik je als bezittelijk voornaamwoord (1)
- Het is hun schuld.
- Heb je hun vakantiefoto's al gezien?

Hen gebruik je na een voorzetsel
- Ik geef aan hen een klap.
- Ik ben graag bij hen.

Hen gebruik je als lijdend voorwerp
- Ik zie hen.
- Hij ontslaat hen.

Hun als meewerkend voorzetsel zonder voorzetsel (2)
- Ik geef hun een klap.
- Ik geef hun het boek.
Dus als er geen voorzetsel staat, maar hij kan er wel staan dan verandert hen in hun.

Hun gebruik je NOOIT als onderwerp!

Maak opdracht 9A, 9B, 10A, 10B, paragraaf 10.3.6 uit Vlekkeloos Nederlands, p.144-145.

Hun of hen? https://youtu.be/kawikrav0uk