De dame |
De dame is het machtigste stuk in het schaakspel. Ze is dan ook negen punten waard!. Ze mag (net zoals de koning)alle kanten op. Horizontaal, verticaal en diagonaal (schuin), en zoveel stapjes als ze maar wil (zolang er natuurlijk geen andere stukken in de weg staan). Kijk maar in het diagram hieronder. |
![]() |
Sommige mensen noemen dit stuk trouwens de "koningin", maar echte schakers gebruiken vrijwel altijd de term "dame"! Dit is ook handiger als je schaakwedstrijden op papier noteerd. |
Tikkertje |
![]() |
Je begint met de opstelling zoals hier boven staat afgebeeld. Het is de bedoeling dat jij met jouw dame alle pionnen aftikt voordat ze de overkant van het bord halen *(de pion promoveert) Als het je lukt om alle pionnen af te tikken voordat er ééntje de overkant haalt, dan heb je gewonnen. |
Het paard |
Het paard beweegt op een heel merkwaardige wijze; we noemen dat: "de paardensprong". Om een paardensprong uit te voeren, ga je met het paard eerst twee vakjes naar voren of naar achteren en daarna een vakje naar links of naar rechts; maar je mag ook eerst twee vakjes naar links of naar rechts, en dan een vakje naar voren of naar achteren. Dat klinkt misschien een beetje ingewikkeld, maar als je op het bord hieronder kijkt, wordt het hopelijk snel duidelijk. |
![]() |
Het paard heeft twee bijzondere eigenschappen. Om te beginnen is het het enige stuk in het schaakspel dat over andere stukken heen kan springen. Het witte paard op e3 mag over de zwarte pion of over de zwarte loper heen springen. Het paard springt dan naar de vakken met een groen cirkeltje erin. Ze kan ook de toren of loper in de rode cirkel aanvallen. Als ze dat doet, dan slaat ze het stuk en neemt ze die plek op het slagveld in. |
![]() |
De andere bijzonderheid van het paard is, dat het altijd op een veld van een andere kleur komt te staan als je er mee zet. Kijk maar: het witte paard staat nu op e3, een zwart veld. Als je er een zet mee doet, dan komt het terecht op bijvoorbeeld d1 of g4 en dat zijn allebei witte velden. Je kan dus onthouden dat een paard waarmee gezet wordt, afwisselend op witte en zwarte velden terecht komt.
Als er een stuk van de tegenstander op het veld staat waar jij je paard naar toe laat springen, dan sla je dat stuk. Je verwijdert het dan van het veld en jouw paard blijft dan op dat veld staan. |
![]() |
Tijd om dit eens te gaan oefenen |
Paardensprongen |
Het paard is het ingewikkeldste stuk, daar moeten we dus goed mee oefenen. Een hele uitdagende oefening is de paardensprong. Hierbij is het de bedoeling dat jij de stukken van de tegenstander sneller slaat dan hij/zij de jouwe. Wat je van dit spelletje leert behalve hoe het paard beweegt is een stukje vooruit denken. Bij schaken kun je namelijk niet elke beurt aanvallen. Daarom moet je vaak een aanval op een vijandelijk stuk voorbereiden en kun je bij een volgende beurt pas weer slaan. De beste schakers denken altijd een aantal zetten vooruit. Het fijne aan dit spel is dat je niet vooruit hoeft te denken over de zetten die je tegenstander doet. |
![]() |
Tijd om te gaan beginnen. We zetten alle stukken op het slagveld dat we tot nu hebben besproken, op hun eigen positie op het slagveld. Daarna zetten we één van onze eigen paarden in de opstelling van je tegenstander op de lege plek die nog over is. Het ziet er dan uit zoals hier onder. |
![]() |
Het doel van het spel is alle stukken van je tegenstander te slaan voordat hij/zij al jou stukken heeft geslagen.
Alleen het paard dat aan de kant van je tegenstander staat mag je bewegen. De andere stukken bewegen niet, ze slaan dus ook niet!
Probeer je aanvallen goed te plannen. En onthoudt, je kunt misschien niet iedere beurt aanvallen maar je kunt er wel voor zorgen dat je niet vaker dan 1 beurt moet wachten tot je opnieuw kunt aanvallen. Veel succes en... juist, wit begint! |