Extra oefenopgaven erfelijkheid.docx
Antwoorden extra oefenopgaven kruisingen.docx
Bestudeer eerst goed de stof. Maak daarna de opdrachten die hieronder in de link staan.
Antwoorden oefenopgaven 4.3.docx
Niet alle genen overerven via een monohybride overerving. De twee andere veelvoorkomende kruisingen die jij moet beheersen zijn de intermediaire overerving en de X-chromosomale overerving. Als je deze kruisingen beheerst, is het mogelijk om de meeste erfelijkheidsvraagstukken op te lossen.
Leerdoelen
- Je kan een intermediaire overerving via een kruisingsschema uitwerken.
- Je kan een X-chromosomale overerving via een kruisingsschema uitwerken.
- Je kan aan de hand van een kruisingsschema uitspraken doen over erfelijkheidsvraagstukken.
De meeste erfelijke eigenschappen volgen een normale overerving. Maar soms is er geen duidelijk recessief en dominant allel waar te nemen.
Vaak is dit het geval bij bloemkleur. Het leeuwenbekje is een plantje met een ingewikkelde bloem. Het gen voor bloemkleur kan in het leeuwenbekje uit twee allelen bestaan: het allel voor rode bloemen en het allel voor witte bloemen. Geen van deze allelen is dominant: ze komen allebei even sterk tot uiting in het fenotype.
Wanneer een leeuwenbekje heterozygoot is, dus zowel het rode als het witte allel heeft, krijgt het roze bloemen. Roze is de mix tussen rood en wit. Een dergelijk fenotype noemen we intermediair, oftewel een mix van beide allelen.
Omdat deze allelen even sterk tot uiting komen, kan je niet meer de symbolen A en a gebruiken. In plaats daarvan heb je andere symbolen: een hoofdletter met een kleine letter.
Bijvoorbeeld voor het leeuwenbekje:
De mogelijke genotypen zijn dan:
De rest van de kruising verloopt hetzelfde als bij een normale overerving. Alleen de symbolen voor de allelen zijn anders. Ook moet je er op letten dat een heterozygoot organisme dus een gemixt uiterlijk heeft.
Normale overerving en intermediaire overerving gaan over genen die op normale chromosomen liggen (autosomale overerving). Genen die op de geslachtschromosomen X en Y liggen, hebben een andere overerving, namelijk de X-chromosomale overerving. Soms wordt deze ook de geslachtsgebonden overerving genoemd.
Op het X-chromosoom liggen veel genen. Het Y-chromosoom is erg klein en bevat daarom bijna geen genen; het past niet.
Dat heeft bepaalde gevolgen:
Er zijn een aantal aandoeningen die op het X-chromosoom kunnen liggen. Mannen hebben vaker last van deze aandoeningen dan vrouwen. Je kan de kans hierop berekenen via een kruisingsschema. Dit gaan we bekijken met een voorbeeld.
Het gen voor kleuren zien is X-chromosomaal. Dat betekent dat het op de X-chromosomen ligt. Het dominante allel laat mensen kleuren zien, A. Het recessieve allel veroorzaakt kleurenblindheid.
Een moeder die drager is van het allel voor kleurenblindheid krijgt een kind met een kleurenziende vader. Hoe groot is de kans op het krijgen van een kind met kleurenblindheid? Is dit kind een zoon of een dochter?
Je volgt nu hetzelfde stappenplan als bij de gewone overerving. Alleen de symbolen zijn anders:
De moeder is drager: zij is 'gezond' maar heeft wel het recessieve allel. Vrouwen zijn altijd XX.
Genotype van de moeder: XAXa
De vader ziet gewoon kleur. Hij heeft dus het dominante allel. Mannen zijn altijd XY.
Genotype van de vader: XAY
Als je dit in een kruisingsschema zet, krijg je het volgende:
P: XAXa x XAY
g.c.: XA of Xa x XA of Y
F1:
XA |
Xa |
|
XA |
XAXA |
XAXa |
Y |
XAY |
XaY |
Kleurenblindheid is het recessieve allel. Deze komt alleen tot uiting als er geen dominant allel is. Dit is het geval bij XaY. Dit is 1 van de vier opties. De kans op het krijgen van een kleurenblind kind is dus 25%. Het kind is een zoon.
Je ziet in dit voorbeeld dat een dochter altijd van de vader een dominant allel krijgt. Ook al krijgt ze het recessieve allel van haar moeder, ze kan toch kleuren zien dankzij het aanwezige dominante allel. Jongens hebben dit geluk niet omdat ze maar één allel hebben vanwege het feit dat ze maar één X-chromosoom hebben. Als ze dan een recessief allel krijgen, hebben ze geen dominant allel er tegenover staan.
Het werken met kruisingen lijkt ingewikkeld. Door veel te oefenen leer je de kruisingstabellen goed in te vullen. Je leert dan ook om uit een tekst of andere gegevens de genotypen van de ouders af te leiden.