Bestudeer eerst goed de stof. Maak daarna de opdrachten die hieronder in de link staan.
Oefenopgaven 4.4 Stambomen.docx
Met kruisingen kijk je naar hoe groot de kans is dat twee ouders een kind met een bepaald genotype of fenotype krijgen. Je kijkt dan eigenlijk steeds maar naar één generatie. Maar als je goed erfelijkheidsadvies wilt geven, kan je beter naar de hele familie kijken. Dit kan niet met kruisingen. Je kan wel via stambomen een heel overzicht krijgen van hoe een bepaalde eigenschap in de familie overerft.
Leerdoelen:
- Je kan uit een gegeven stamboom afleiden welke genotypen de individuen hebben, welk allel dominant is en welk allel recessief.
- Je kan een stamboom opstellen of aanvullen gebaseerd op informatie die je gegeven is.
Een stamboom wordt gebruikt om een overzicht te krijgen van hoe genen in de familie overerven. Je kan zien wie van wie afstamt, en hoe bepaalde eigenschappen worden doorgegeven. Meestal wordt in een stamboom steeds één erfelijke eigenschap weergegeven.
Om stambomen voor iedereen begrijpelijk te houden, zijn er een aantal symbolen bedacht. Deze symbolen moet jij ook kennen en op juiste wijze kunnen gebruiken:
De individuen in een stamboom kunnen twee kleuren hebben. Meestal zijn dit zwart of wit. De kleur hoort bij een bepaald fenotype. Welk fenotype dit is, is meestal bij een stamboom aangegeven. Een stamboom geeft dus niet direct een genotype weer! Je kan dit wel afleiden uit de stamboom.
Hieronder zie je voorbeelden van de symbolen die gebruikt worden bij een stamboom:
Je zal zelf er achter moeten komen welke genotypen de individuen in een stamboom hebben. Dit is meestal goed af te leiden uit de stamboom zelf. De volgende regel is hierbij erg belangrijk:
Als twee ouders met hetzelfde fenotype een nakomeling krijgen met een ander fenotype, dan zijn beide ouders heterozygoot voor deze eigenschap. De nakomeling is dan homozygoot recessief voor deze eigenschap.
Deze regel gaan we toepassen op onderstaand voorbeeld.
Hieronder volgt een stamboom van een familie. In de familie komt een erfelijke ziekte voor. De mensen die ziek zijn, zijn zwart gekleurd. De vraag is: wat is het genotype van de individuen in deze familie?
Als eerste probeer je de regel van stambomen toe te passen. Je gaat op zoek naar ouderparen die hetzelfde fenotype hebben, en een kind hebben met een ander fenotype.
Dit is het geval voor ouderpaar 1 en 2 met kind 6, ouderpaar 3 en 4 met kind 9, en ouderpaar 7 en 8 met kind 11. De ouderparen zijn gezond, maar een kind van hen is ziek.
Volgens de regels zouden de ouders dan heterozygoot moeten zijn, en de zieke individuen homozygoot recessief. Er is geen letter gegeven voor de genotypen, dus we kiezen het standaard A en a.
Individu | Genotype | Individu | Genotype |
1 | Aa | 7 | Aa |
2 | Aa | 8 | Aa |
3 | Aa | 9 | aa |
4 | Aa | 10 | |
5 | 11 | aa | |
6 | aa | 12 |
Je kan nu verder gaan beredeneren welke genotypen de andere individuen hebben.
Ze zijn allemaal gezond. We weten dat een ziek persoon twee keer het recessieve allel heeft. Een gezond persoon heeft dus minstens 1x het dominante allel: A.
Individu | Genotype | Individu | Genotype |
1 | Aa | 7 | Aa |
2 | Aa | 8 | Aa |
3 | Aa | 9 | aa |
4 | Aa | 10 | A |
5 | A | 11 | aa |
6 | aa | 12 | A |
Nu komt het lastige. Van individuen 5, 10 en 12 weet je alleen dat zij gezond zijn en dus minstens 1x A hebben. Maar omdat hun ouders beiden Aa hebben, kunnen ze een A of een a van hun ouders krijgen. Je weet bij deze indididuen niet zeker of zij Aa of AA zijn. Daarvoor heb je te weinig informatie. Deze twijfel geef je als volgt weer:
Individu | Genotype | Individu | Genotype |
1 | Aa | 7 | Aa |
2 | Aa | 8 | Aa |
3 | Aa | 9 | aa |
4 | Aa | 10 | AA of Aa |
5 | AA of Aa | 11 | aa |
6 | aa | 12 | AA of Aa |
Je kan met een stamboom dus een overzicht geven van de genotypen in een familie. Dat is heel handig. Er kan dan namelijk advies worden gegeven over mogelijke erfelijke aandoeningen. Op basis van dit advies kunnen ouders beslissen om wel of geen kinderen te nemen, of zich voor te bereiden op de komst van een mogelijk kind. Ook kan iemand zich laten testen op de mogelijkheid tot het krijgen van een erfelijke ziekte. Een persoon kan zich dan onder extra controle laten plaatsen of alvast beginnen met bepaalde behandelingen.
Ook buiten de gezondheidszorg zijn stambomen heel handig. Vooral fokkers gebruiken stambomen om gezonde dieren te fokken. Ook kunnen ze zo het fenotype van nakomelingen beïnvloeden zodat favoriete eigenschappen behouden blijven.