Uitwerking

Economische ontwikkelingen 1948-1970

Met Amerikaanse kranen wordt gewerkt aan de
wederopbouw van de Rotterdamse haven.

Nederland kwam zwaar beschadigd uit de oorlog. Spoorwegen, havens en bruggen waren vernield, de fabrieken leeggeroofd, grote stukken landbouwgrond onder water gezet. De kolenproductie was zo laag, dat er maar een paar uur per dag elektriciteit was.

In Nederland bestond na de oorlog ook grote angst voor terugkeer van de crisis, die in de jaren 1929-1939 zoveel armoede en ellende had gebracht. Bovendien was er groeiende onzekerheid over Nederlands-Indië, onze rijkste kolonie waar tijdens de oorlog de republiek was uitgeroepen door nationalistische opstandelingen. Door het mislukken van de militaire ("politionele") acties om deze opstand te onderdrukken, werd duidelijk dat de inkomsten uit deze kolonie zouden wegvallen. Hoe zou Nederland deze problemen kunnen overwinnen? Veel mensen waren pessimistisch over de economische toekomst van Nederland en zochten een nieuw bestaan overzee, in Canada of Australië. Ook de opkomst van de Koude Oorlog was een motief om ons land te verlaten. De regering steunde de emigratie met een actieve emigratiepolitiek, met subsidies en cursussen voor de landverhuizers. Dat werden er in totaal ruim 400.000, zo'n 3,5% van de toenmalige bevolking.

Nederlandse emigranten wachten om op de
boot te gaan aan de kade in Rotterdam, 1951

De toekomst van de economie was dus een groot probleem voor het kapotte Nederland. De politieke partijen werkten samen in een 'nationaal kabinet' onder leiding van minister-president Schermerhorn om de problemen eensgezind aan te pakken. Voor de oorlog greep de regering zo min mogelijk in in de economie, maar nu was het andersom: de overheid ging leiding geven aan de economie. Het doel was een snelle  wederopbouw van Nederland.

Nederland werd echter niet een centraal geleide planeconomie, zoals in communistische landen. Er kwam wel een Centraal Planbureau, maar dit gaf alleen advies. De overheid nam wel regie, maar werkgevers en werknemers sloten zich hierbij vrijwillig aan.

Deze samenwerking vond vanaf 1950 plaats in de Sociaal Economische Raad: de SER. Hierin maakten overheid, werkgevers en werknemers centrale afspraken over lonen en arbeidsvoorwaarden. In deze sociaal-economische driehoek nam elke partij zijn rol:

Door deze geleide loonpolitiek kon de wederopbouw krachtig worden aangepakt zonder gevaar voor onrust en stakingen. Dit, en de lage lonen, maakten Nederland aantrekkelijk als exportland. In 1947 exporteerde Nederland weer net zoveel als kort voor de oorlog. In datzelfde jaar werd een noodwet aangenomen die uitliep op de AOW: sociale zekerheid voor ouderen. In 1948 was alle oorlogsschade hersteld. De wederopbouw verliep dus in het begin voorspoedig. Dat kwam ook door het Wirtschaftswunder in West-Duitsland, dat al snel een belangrijk exportland werd voor Nederland.

Trots van de Nederlandse auto-industrie was de
DAF, een product van Van Doorne's
Autofabrieken die vooral exportsucces behaalde
met de ontwikkeling van vrachtwagens.

De regering voerde ook een bewust beleid om werkgelegenheid te vergroten in een tijd waarin de internationale handel nog niet was hersteld en de werkgelegenheid in de landbouw terugliep. Minister Van den Brink schreef zijn eerste Industrienota, waarin duidelijk werd dat Nederland een industrieland moest worden om de snelgroeiende bevolking aan het werk te houden. Bekende bedrijven die zich in deze periode snel ontwikkelden, waren DAF (vrachtwagens), Philips (huishoudelijke apparaten) en Verolme (scheepsbouw). De Rotterdamse haven maakte een geweldige groei door waarbij nieuwe havengebieden werden geopend. Door belastingmaatregelen, gerichte investeringen en aanleg van wegen hielp de overheid hieraan flink mee.

Steeds maar stijgende lonen hadden ook nadelen: de prijzen volgden de stijging op de voet. Er kwam een loon-prijsspiraal op gang die niet gemakkelijk was te doorbreken. Het grote exportvoordeel dat de lage lonen hadden gebracht, verdween. Nederland werd te duur voor de buitenlandse klanten. De industriële sector kwam dus onder druk te staan. Productie van schepen, vliegtuigen en auto's verdween op den duur naar buitenlandse lage-lonenlanden.

Ook door vernieuwingen in het onderwijs kwam er een groeiende nadruk op de dienstensector. De verzorgingsstaat had met een groeiende bevolking en een hoger wordende levensstandaard ambtenaren, onderwijzers en verzorgend personeel nodig. Een nieuw onderwijsstelsel door de Mammoetwet geïntroduceerd, zorgde voor meer mogelijkheden om door te leren.

Gastarbeiders wonen samen in een pension.

Het werd al snel steeds moeilijker om aan laaggeschoolde medewerkers te komen, en daarom zochten veel bedrijven personeel in het buitenland: in Italië en Joegoslavië, later in Marokko en Turkije, waar weinig werk was, leverde goedkoop en gewillig personeel. In principe op tijdelijke basis - maar vanaf 1974 konden deze gastarbeiders hun gezin laten overkomen om in Nederland een bestaan op te bouwen door de wet op gezinshereniging, in overeenstemming met de Europese wetgeving.

Intussen zorgde de verdere dekolonisatie voor instroom van nieuwe burgers uit Suriname, dat in 1975 onafhankelijk werd.

Door de voortdurende economische groei konden welvaart en sociale zekerheid een tijdlang blijven meegroeien, maar hieraan kwam in 1973 een einde, mede naar aanleiding van de oliecrisis. Na de oorlog was de staat Israël met steun van het westen opgericht: een droom werd werkelijkheid voor vele Joden uit Europa die een geschiedenis van eeuwen van onderdrukking en vervolging met zich meedroegen, met als dieptepunt de holocaust. Maar de opbouw van deze Joodse staat ging ten koste van de Palestijnse inwoners die verdreven werden. De Arabische landen gingen samenwerken om in de internationale politiek druk uit te oefenen op het westen. Een groot aantal olieproducerende landen, samenwerkend in de OPEC, besloot de oliekraan dicht te draaien: de productie werd verminderd en de prijs verhoogd.

Door de oliecrisis was het nodig, het gebruik
van brandstoffen te beperken, bijvoorbeeld door
het instellen van een autoloze zondag.

Ook tegen Nederland waar de politieke steun voor Israël steeds groot was, werd het oliewapen in stelling gebracht. Deze oliecrisis die zich in 1979 nog eens herhaalde, zorgde voor een schrikeffect, samen met bezorgde berichten over de gevolgen van de westerse manier van leven voor het milieu. Volgens het rapport van een groep wetenschappers: de Club van Rome, leidde de westerse manier van leven tot milieurampen en tot spoedige uitputting van energiebronnen op aarde. Die voorspellingen bleken later onjuist, maar versterkten toen de kritiek op de consumptiesamenleving in de samenleving en in de politiek.

Ook de groei van de verzorgingsstaat had zijn grenzen bereikt. De kosten waren niet langer op te brengen, want de groei van de economie stokte, er was sprake van een crisis. Zo kwam er een einde aan een lange reeks van jaren waarin het steeds maar beter ging met de Nederlandse economie.

Politieke ontwikkelingen 1948-1970

Voor de oorlog werd de politiek beheerst door aloude tegenstellingen tussen de verzuilde groepen in de maatschappij. Confessionelen en liberalen regeerden, sociaaldemocraten stonden op afstand. Geleidelijk ontstond er wel toenadering: de sociaaldemocraten zwoeren de revolutie af en kwamen zelfs voor het eerst in de regering. Toen brak de oorlog uit.

Minister-president Willem Drees was het gezicht van
de Wederopbouw.

In het verzet tegen de Duitse overheersing leken de tegenstellingen overbodig en onzinnig. In veel politieke groepen kwam een beweging op gang om de oude verschillen te overbruggen: de Doorbraak-gedachte. Het zou moeten gaan tussen conservatief en progressief, tussen ouderwets of toekomstgericht. In nieuwe partijen zou ruimte moeten zijn voor alle geloofsrichtingen. Nieuwe partijen werden opgericht die de Doorbraak moesten realiseren: de SDAP en de Liberale Unie verdwenen, de PvdA en de VVD verschenen, net als een nieuwe, meer progressieve katholieke partij, de KVP. Toch werd de Doorbraak geen succes. De meeste confessionele kiezers stemden na de oorlog weer op confessionele partijen. De PvdA en de VVD kwamen als vanouds tegenover elkaar te staan als sociaaldemocraten en liberalen. De meeste kabinetten in de naoorlogse periode waren rooms-rood: een coalitie van PvdA en KVP. Deze kabinetten waren zeer succesvol in het leiding geven aan de wederopbouw, zoals hierboven al is beschreven. De naam van PvdA-premier Willem Drees bleef voorgoed verbonden aan de kabinetten van de wederopbouw.

Bij alle politieke partijen was er een streven naar ordening: de overheid mocht zich niet langer afzijdig houden en alles aan het vrije spel van de economische krachten overlaten, maar moest een actieve rol spelen. Veel politici geloofden in een maakbare samenleving waarin de overheid met wetten en regels voor meer gelijkheid kon zorgen en voor een sociaal vangnet voor de zwakken. Nederland moest een verzorgingsstaat worden en daarin was de regering in de jaren vijftig zeker succesvol.

Maar deze successen werden helaas al snel overschaduwd door dreigingen.

Een lange rij trekkers die door het Marshallpan ter
beschikking zijn gekomen.

De VS zagen de noodzaak om het vrije Europa te beschermen, niet alleen met wapens maar ook met economische steun. President Truman kondigde zijn Truman-doctrine aan: militaire hulp aan elk land dat zijn democratie bedreigd zag. Het Marshall-plan werd daarbij in het leven geroepen vanuit het idee dat armoede een voedingsbodem was voor communisme. Ook zou Amerikaanse economische steun kunnen helpen om Europa als blijvende klant en handelspartner te versterken. Het Marshallplan was dus ook een investering in de economische belangen van de VS. Daar kwam nog bij dat de uitwerking van het Marshallplan de Europese landen dwong tot samenwerking. De Marshallhulp versterkte dus ook de Europese gedachte die tot ontwikkeling van de EU zou leiden.

In Nederland leidde de aanvaarding van het Marshallplan ertoe dat Nederland zijn plannen in Indonesië moest opgeven: de Veiligheidsraad van de VN veroordeelde in Resolutie 63 het Nederlandse optreden. De VS dreigden de Marshallhulp op te zeggen als Nederland de tweede 'politionele actie' niet beëindigde. In 1949 ondertekende koningin Juliana, die in het jaar daarvoor haar moeder Wilhelmina was opgevolgd, de soevereiniteitsoverdracht waardoor de dekolonisatie definitief werd.

Voor de oorlog had Nederland een neutraliteitspolitiek gevolgd; maar nu werd Nederland deel van het Westerse blok met deelname aan het Marshallplan, de Europese samenwerking en door lidmaatschap van het militaire blok van de NAVO, onder de atoomparaplu van de Verenigde Staten.

De successen van de wederopbouw en de loonbeheersing leidden ertoe dat de politiek nieuwe wegen moest inslaan. Na jaren zuinigheid volgden jaren waarin de overheid handenvol geld uitgaf om de sociale zekerheid verder uit te bouwen en de teugels liet vieren bij lonen en prijzen. In de jaren zestig kwam er meer aandacht voor emancipatie van de jeugd, die een eigen leven ging leiden en ook toegang eiste tot de politiek. Partijen als D'66 beloofden democratisering van de maatschappij, in de Partij van de Arbeid ontstond een nieuw-linkse beweging van jongeren die de macht opeiste. De jeugd was in opkomst en liet zich niet meer tegenhouden. Het ging de sociaaldemocraten niet alleen meer om zekerheid, maar om emancipatie van de burgers: die hadden gelijke rechten op meer inkomen, kennis en macht.

Door de oliecrisis kwam er ook een einde aan het grenzeloze optimisme van deze periode. Het bleek niet mogelijk om het sociale voorzieningenstelsel te handhaven en de politieke partijen moesten hun idealen aanpassen aan de realiteit: sluitende bedrijven, massa-ontslagen, onbetaalbare uitkeringen. Er moesten nieuwe wegen worden ingeslagen om de opgebouwde verzorgingsstaat in afgeslankte vorm te laten overleven, met meer verantwoordelijkheid voor de burger zelf.

Sociale en culturele ontwikkelingen 1948-1970

Veel Nederlanders waren in 1945 blij met de terugkeer van een 'normale' samenleving na de chaotische en verschrikkelijke oorlogsjaren. Die moesten maar zo snel mogelijk worden vergeten. In de eerste jaren na de oorlog was er dan ook veel aandacht voor de wederopbouw, maar weinig belangstelling voor de slachtoffers van de oorlog: de overlevende Joden, getraumatiseerde slachtoffers en ex-militairen, Indische Nederlanders en Molukkers die niet in de nieuwe Republiek Indonesia konden of wilden leven, en naar Nederland verhuisden.

De regering maakte zich net als veel Nederlanders wel zorgen over de sociale situatie in het land. Het idee bestond dat het ontbreken van orde en gezag tijdens deze chaotische jaren een slechte invloed had op de moraal. Losgeslagen jongeren en gezinnen zouden gewend zijn geraakt aan een negatieve houding tegenover de autoriteiten. Daar moest in deze tijden van ordening iets aan worden gedaan. De Nederlanders moesten weer in het gareel. Sociaal zwakke gezinnen moesten verplicht verhuizen naar speciale wijken waar zij onder toezicht werden gesteld om te leren een normaal gezinsleven te ontwikkelen.

Het gezinsleven was belangrijk in deze periode: de gezinnen groeiden snel door de 'babyboom' die ook in ons land plaatsvond. Al deze kinderen moesten worden gevoed en opgeleid tot goede burgers. In de gezinnen was het leven sober. Vaak was de behuizing klein: er was een voortdurende woningnood, veel pas getrouwde stellen moesten gedwongen 'inwonen' bij ouders of een voordeur delen met een ander stel. Veel artikelen waren nog op de bon. Ondanks deze karige omstandigheden was de stemming in naoorlogs Nederland optimistisch, want alles kon alleen maar beter worden.

Grafiek van aantal geboorten in Nederland 1925-2000.

 

Net opgeleverde doorzonwoningen in de jaren
zestig.

De babyboom, de industrialisatie en de woningnood zorgden intussen voor een stille revolutie die geleidelijk tot grote veranderingen zou leiden. Talloze steden en dorpen werden in hoog tempo uitgebreid vanuit nieuwe, moderne ideeën over stedenbouw en vervoer zoals die in de Verenigde Staten al bestonden. Lichte doorzonwoningen en flats in nieuwe buitenwijken met eigen winkelcentra zorgden voor een rationele, kunstmatige scheiding tussen wonen en werken die in de oude steden en dorpen nog met elkaar waren verweven. In de nieuwe wijken was minder sociale controle dan voorheen. Toen de lonen hoger werden en de mobiliteit ging toenemen door de opkomst van brommers en auto's, gingen mensen er meer en meer op uit om amusement te zoeken buiten de eigen kring van gezin, kerk en buurt. Deze sociale veranderingen werkten mee aan de snelle ontzuiling en secularisatie van Nederland na 1960.

De nadruk op gezin en fatsoen werd ook versterkt door moderne ontwikkelingen. De wetenschap van de sociologie was sterk in opkomst, met veel aandacht voor een gezonde en verantwoorde opvoeding. De overheid speelde hierop in door de oprichting van consultatiebureaus die zorgden voor begeleiding van de ouders volgens de modernste medische en pedagogische inzichten. Hierbij stond het belang van het kind centraal. Afwijkend gedrag en psychische problemen moesten worden voorkomen. Hierin zien we ook weer de idealen van ordening en de maakbare samenleving weerspiegeld. Ook de moderne ideeën van de populaire Amerikaanse kinderarts dr. Spock hadden ook in ons land veel invloed.

In het onderwijs was vooral aandacht voor de voorbereiding op een toekomst in het nieuw geïndustrialiseerde Nederland. Meisjes werden voorbereid op het huishouden (de Huishoudschool) of kregen een goede algemene vorming om de carrièreman terzijde te staan (de MMS). De gelijkheid die de overheid nastreefde gold zeker nog niet voor de verhouding tussen man en vrouw. Het huwelijk betekende tot 1956 nog altijd het einde van de carrière van de vrouw. Volgens de wet kon alleen de man gezinshoofd zijn en wettelijke verplichtingen aangaan. Een getrouwde vrouw kon dus geen lening afsluiten of een nieuw arbeidscontract afsluiten. Pas in 1956 en 1957 maakten de motie-Tendeloo en de Lex (wet) Van Oven een einde aan deze handelingsonbekwaamheid van gehuwde vrouwen. Maar daarmee was er nog lang geen sprake van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de maatschappij.

Gezin rond 1960.

Het leven in naoorlogs Nederland was behoudend en zuinig: er was nauwelijks tijd of geld voor amusement. Werk, studie en gezinsleven stonden voorop. Gezelligheid zocht men thuis of in het verenigingsleven. De kerken waren nog vol en de autoriteit van dominees, pastoors en gezagsdragers stond nog stevig overeind. Pas aan het eind van de jaren vijftig begonnen de lonen langzaam te stijgen en kwam er meer ruimte voor amusement en vrijetijdsbesteding buitenshuis. De televisie werd begin jaren '50 geïntroduceerd en de ramen en deuren van Nederland gingen open naar de buitenwereld. Men kreeg oog voor andere meningen dan die van de eigen groep. De TV bracht ook de wereldproblemen in zicht: honger en armoede in de Derde Wereld en vervuiling door onze welvaart.

In het ouderwetse Nederland van orde, gezag en fatsoen werd met wantrouwen gekeken naar de groeiende invloed van de Verenigde Staten op de samenleving. Als bevrijders en leiders van de nieuwe wereldorde hadden de Amerikanen enerzijds veel sympathie. Hun moderne rationele bedrijfsmethoden en vooruitstrevende technologie werden in het Nederlandse bedrijfsleven snel overgenomen. Ook in ons land verschenen de eerste postorderbedrijven en zelfbedieningswinkels. Anderzijds was er angst voor de culturele invloeden uit de VS, met name op de jeugd. Intellectuelen haalden hun neus op voor de populaire massacultuur die juist grote aantrekkingskracht had op de jeugd. Opvoeders wezen op de funeste invloed van wilde dans en muziek die zou leiden tot opstandigheid tegen het gezag.

Nozems onderweg.

Film, jazz en stripverhalen werden door professionele opvoeders gezien als een gevaar voor de kinderziel. Maar de amerikanisering was niet te stuiten. De media: krant, radio en de beginnende televisie waren nog wel totaal verzuild en gericht op de traditionele Nederlandse cultuur. Maar de jeugd stemde liever af op buitenlandse zenders zoals Radio Luxemburg, waar de nieuwste populaire nummers uit Engeland en de Verenigde Staten werden gedraaid. In 1956 verscheen het blad Muziek Express dat aandacht vroeg voor de nieuwste rock-'n'-roll-artiesten als Buddy Holly, Bill Haley en Elvis Presley. De moderne jeugd maakte zich los uit de verstikkende banden van gezin en groep en zocht de vrijheid van een eigen jeugdcultuur, met eigen haarstijl, mode en muziek. De nozem deed zijn intrede: met brommer en vetkuif op weg naar ijssalon en bioscoop om zich samen met andere jongeren te vermaken, niet gecontroleerd door ouders en opvoeders. Door het succes van de wederopbouw kreeg ook de jeugd meer geld te besteden om mee te doen aan deze nieuwe trends.

In de jaren '50 en '60 lag de nadruk in de jeugdcultuur op consumptie: de nozems zetten zich af tegen het zuinige en bekrompen leven van hun ouders. Maar in de jaren '70 groeide juist bij de jeugd de kritiek op de kapitalistische consumptiemaatschappij, net zoals zij de Amerikanen steeds minder als kampioenen van de vrijheid gingen zien maar eerder als onderdrukkers, bijvoorbeeld van het Vietnamese volk. Intellectuele jongeren voelden zich steeds meer aangetrokken tot nieuwe vormen van het marxisme. Zij bewonderden de Chinese leider Mao en communistische vrijheidsstrijders als Fidel Castro en Che Guevara. Zij eisten meer inspraak op eigen scholen en universiteiten en meer ruimte voor jongeren in de politiek. Ze zochten nieuwe, radicale vormen van directe democratie en voelden zich aangetrokken tot het pacifisme tegenover de steeds groeiende kracht van de atoombewapening. Ook in Nederland verschenen hippies ten tonele, die de hele westerse manier van leven afwezen en Indiase goeroes of het boeddhisme als voorbeeld namen. Daarbij behoorde ook het zoeken naar hogere sferen met behulp van marihuana of LSD. Het experimenteren met steeds nieuwe geestverruimende drugs nam in de jaren daarna steeds grotere vormen aan. In Amsterdam begon de provobeweging als speelse vorm om het gezag uit te dagen door onschuldige maar luidruchtige demonstraties tegen het (milieuvervuilende) roken of voor gratis (niet-commercieel) openbaar vervoer: het Witte Fietsenplan.

Hippies in het Vondelpark in Amsterdam.

Doordat politie en overheid nog niet goed raad wisten met deze vorm van actievoeren en te hard reageerden, liepen demonstraties soms uit op complete veldslagen zoals tijdens het huwelijk van Beatrix met de Duitse prins Claus. Tijdens de jaren zeventig en tachtig kreeg het actievoeren een steeds harder en politieker karakter, zeker toen de economische crisis leidde tot werkloosheid en uitzichtloosheid, ook onder de jeugd.

De jeugd ging ook naar school, behaalde diploma's en maakte carrière. Daarbij werd het verschil tussen de kansen voor jongens en meisjes schrijnender. Voor de moeders van de jaren rond de oorlog was het nog een luxe geweest om zich thuis aan het gezin te kunnen wijden, zonder de noodzaak om in de fabriek of op het land te werken zoals hún moeders. Maar de nieuwe generatie meisjes voelde er steeds minder voor om met diploma thuis in de doorzonwoning achter te blijven. Zij eisten verdergaande emancipatie: gelijke kansen op werk, opleiding, leidinggeven. Bij de Eerste Feministische Golf rond 1900 was het gegaan om gelijke rechten. Nu ontstond een halve eeuw later een Tweede Feministische Golf die streefde naar gelijkheid in de praktijk en niet alleen in de wet. Zo was er de vereniging Man Vrouw Maatschappij, die vanaf 1968 vooral ging lobbyen bij politiek en overheid om vrouwen gelijke kansen te geven. Ook mannen waren lid.

Beeld: Jaap Herschel/Spaarnestad
Een actie van Dolle Mina in 1972

Een jaar later ontstond de beweging Dolle Mina (genoemd naar vroegere feministe Wilhelmina Krusemann) die speelse en opvallende acties organiseerde (een corsetverbranding, of roze linten binden om openbare toiletten die er toen alleen nog voor mannen waren). In de jaren '70 werd Dolle Mina politieker van karakter, zoals tijdens de strijd voor vrije abortus ('baas in eigen buik').

De vrouwenemancipatie werd ook sterker doordat meisjes meer vrijheid kregen een eigen leven te leiden door de komst van de anticonceptiepil. Ook veranderde de echtscheidingswetgeving. Tot 1971 was het eigenlijk alleen mogelijk om te scheiden als er sprake was van overspel. Stellen die uit elkaar wilden gaan, maakten dus maar gebruik van 'de grote leugen': tegenover de rechter verklaarde de man of de vrouw dan dat hij of zij was vreemdgegaan en daarmee kon de echtscheiding dan worden goedgekeurd. Door de nieuwe echtscheidingswet werd het veel gemakkelijker om uit elkaar te gaan. Een golf van echtscheidingen volgde.

De maatschappelijke verhoudingen waren door het succes van de wederopbouw grondig veranderd: na een fase van soberheid en saamhorigheid bracht het economische succes welvaart en sociale voorzieningen maar ook grotere tegenstellingen tussen de generaties. Jongeren en vrouwen emancipeerden zich steeds meer. De verzuiling verdween geleidelijk, door de grotere vrijheid en financiële zekerheid voelden mensen zich zelfstandiger en minder aangewezen op groepsverbanden. Door veranderingen in het onderwijsstelsel kregen we een beter opgeleide en meer algemeen gevormde jeugd. De Nederlandse maatschappij werd minder in zichzelf gekeerd, men kreeg oog voor wat er in andere landen gebeurde en de invloed van de VS werd in alles  merkbaar.