Inleiding
Bloed moet voortdurend stromen om zuurstof en voedingsstoffen naar organen en weefsels te transporteren. Het bloed neemt zuurstof op in de longen, stroomt via het hart en de slagaders naar de kleinste bloedvaten, de haarvaten, en staat daar zuurstof af aan het omringende weefsel. Op zijn weg terug neemt het bloed afvalstoffen mee. Vervolgens stroomt het bloed via de aders weer terug naar het hart en vandaar naar de longen om opnieuw zuurstof op te nemen. De bloedsomloop, het onophoudelijk circulerende bloed, houdt het lichaam in leven. De pomp die de bloedsomloop in beweging houdt, is het hart.
Bovenstaande afbeelding zie je de algemene bouw van een bloedvat:
1. Tunica adventitia (buitenkant) = losmazig bindweefsel
2. Tunica media (middelste laag) = elastisch bindweefsel en glas spierweefsel
3. Tunica intima (binnenste laag) = glad endotheel
Bron: van Straaten-Huygen, A., Grégroire, L., & Trompert, R. (2017). Anatomie en fysiologie