3.1 Fenotype en Genotype

Een DNA-molecuul

Het fenotype omvat alle waarneembare eigenschappen van een individu. Het fenotype wordt bepaald door het genotype, welke vastligt in het DNA. Wat uiteindelijk vanuit het genotype te zien is in het fenotype kan verschillen per individu. Denk hierbij aan invloeden vanuit het milieu waarin het organisme zich bevindt zoals: "Weer, temperatuur, opvoeding". 

Als je een vinger verliest, groeit deze niet meer aan. Toch staat in jou DNA dat je vijf vingers zou moeten hebben i.p.v. vier. Dit noemen we modificatie en wordt beinvloed door milieufactoren.

Opbouw nucleotiden (AT, CG)

DNA is opgebouwd uit:

Nucleotiden, er zijn 4 verschillende nucleotiden welke in paren voorkomen (AT, CG)
Deze zijn altijd gespiegeld aanwezig dus: A-T en C-G

 

Nucleotiden zijn opgebouwd uit:

1. Desoxyribose (suikerachtig)

2. Stikstofbase

3. Fosfaatgroep

 

Chromosomen
Chromosomen komen in de cel voor als langerekte dunne draden. Op het moment dat de cel zich gaat delen kroppen de langerekte draden zich op. De meeste afbeeldingen op het internet zijn opgekropte chromosomen. Op het moment dat het DNA zich verdubbeld (S-Fase) heeft de chromosoom de vorm van een X en bevindt het zich uit twee chromatiden verbonden door het centromeer.

 

Genen
Een mens heeft ongeveer 20.000 genen. De stikstofbasen volgorde zorgt voor een verschillend gen. Het gen voor haarkleur heeft een bepaalde volgorde van stikstofbasen (DNA sequentie), maar als je bruin haar hebt verschilt deze volgorde met iemand met blond haar zo een variatie noemen we een allel. Hoe de basenvolgorde resulteerd in een bepaalde haarkleur noemen we Genexpressie.

 

Samenvatting chromosomen https://youtu.be/IePMXxQ-KWY