Genen
Op chromosomen liggen genen. Een gen ligt op een bepaalde plaats op een chromosoom, deze plek wordt een locus genoemd. Het gen voor de kleur van je haar ligt op de plek die is aangegeven op de afbeelding. Je hebt 2 dezelfde chromosomen in een diploïde lichaamscel, de vorm, lengte en de locus van de genen komen overeen.
Allelen
De locus is de plaats van een gen. Nu is het zo dat je ouders kan hebben met blauwe en bruine ogen. Dit komt door allelen. Een gen met een bepaalde eigenschap (kleur ogen) kan meerdere variaties hebben, zoals blauw of bruin.
Homozygoot en heterozygoot
Stel, je moeder heeft 100% bruine ogen en je vader 100% blauwe. Laten we zeggen dat je vader homozygoot is voor het allel bruine ogen. En je moeder homozygoot is voor de kleur blauw.
Je hebt in elke cel 1 paar chromosomen met het het locus oogkleur en het allel voor de kleur. Dat betekent dat je moeder 2 allelen heeft voor blauwe (homozygoot) ogen en je vader 2 allelen voor bruine (homozygoot).
Door meiose kan er maar een enkel chromosoom van de vader en een enkel chromosoom van de moeder bij het kind komen. Dus je zal een allel voor bruine ogen krijgen van je vader en een allel voor blauw van je moeder. Dat betekent dat je Heterozygoot (verschillend) bent voor de kleur van je ogen.
Dus 1 allel blauw en 1 allel bruin.
Maar welke kleur ogen heb je nu?
Je hebt dominante (komt wel tot uiting) en ressesieve (komt niet tot uiting) allelen. De kleur bruin is dominant en de kleur blauw ressesief. Dat betekent als je beiden allelen hebt, bruin domineert en je ogen resulteren in bruin.
Toch is er nog een verschil te zien tussen iemand die heterozygoot is en homozygoot voor bruine ogen. Iemand die 2 allelen heeft voor bruine ogen zijn donkerder dan iemand die heterozygoot is ( 1 blauw en 1 bruin allel). Hier is te zien dat er toch informatie van het ressesieve allel tot uiting komt in het fenotype, dit noemen we onvolledig dominant.
Intermediare overerving
Het kan zo zijn dat beiden allelen niet dominant of ressesief zijn en dus beiden tot uiting komen in het fenotype. Dit noemen we intermediar. Stel je voor, een rode roos wordt bestoven door een witte roos en ze doen aan intermediare overerving. Dat betekent dat de rode roos 2 allelen rood had en de witte roos 2 allelen wit. De nakomelingen van de beiden rozen hebben 1 allel rood en 1 allel wit. Beiden allelen komen tot uiting en je krijgt roze rozen.
Codominantie
Deze overerving laat bij de nakomelingen een mengelmoes zien van bijvoorbeeld rood en wit. In het ene stukje van de bloem domineert wit en het andere stukje weer rood.
Het verschil in de geslachtscellen door meiose
Door de meiose kan er in geslachtelijke voortplanting een enorme diversiteit aan DNA ontstaan. De kans is te berekenen met een formule: 2^(aantal chromosomenparen). Als een hond 76 chromosomenparen heeft en hij doet aan meiose kan hij dus 2^76 = 7,6*10^22 verschillende geslachtscellen krijgen. En dan kan er nog crossing over plaatsvinden, wat de uitkomst nog hoger zou maken.
Genetische variatie
Doordat er dus zoveel mogelijkheden zijn ontstaat er enorme genetische variatie bij geslachtelijke voortplanting. Als een mens 23 chromosomenparen heeft is de kans dat jij op je zus/broer lijkt 2^23 = 8,4 miljoen. Vader keer de moeder maakt 8,4*8,4 = 70,6 miljoen. Dus de kans is 1 op de 70,6 miljoen dat jij hetzelfde DNA als je broer/ zus hebt.