Criteria hechtingsstoornis DSM-5

Het handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders oftewel DSM) kent de categorie reactieve hechtingsstoornis (RAD). Deze stoornis kan ontstaan wanneer er voor het kind niet een duidelijk aanwijsbare gehechtheidsfiguur is op wie het zich richt. In feite is er dus geen gehechtheidsrelatie gevormd. De DSM-5 onderscheidt twee subtypen: het geremde en het ongeremde type. Het geremde kind trekt zich emotioneel terug of is erg timide en zoekt geen toenadering tot welke opvoeder dan ook als het bang of overstuur is. Er kan ook sprake zijn van toenadering op een tegenstrijdige of angstige manier. Het ongeremde kind is slechts tot oppervlakkige hechtingen in staat en is niet selectief in het kiezen van vriendschappen. Dit noemen we ook wel kritiekloze vriendelijkheid.

De criteria in DSM-5 voor de diagnose hechtingsstoornis zijn:

A) In de meeste situaties opmerking verstoorde en niet aan de ontwikkeling aangepaste sociale relatievormen, optredend voor het 5e jaar en duidelijk zichtbaar in:

B) De stoornis mag niet te wijten zijn aan een algemene ontwikkelingsstoornis zoals een mentale handicap, of een symptoom zijn van een pervasieve ontwikkelingsstoornis zoals het autisme.

C) Er moeten sporen zijn van een vroegkinderlijke verwaarlozing:

D) Men mag veronderstellen dat de verwaarlozing onder punt c verantwoordelijk is voor het gestoorde gedrag, dat ook volgde op die verwaarlozing.