Gelukkig verloopt de hechting tussen ouders en kinderen over het algemeen goed. We spreken dan van veilige hechting. Maar soms ook verloopt de hechting niet zoals dit zou moeten. Dit kan komen door problemen bij het kind, zoals hoge prikkelbaarheid bij het kind (bijvoorbeeld bij een huilbaby of een kind net een gesloten karakter) maar ook door problemen binnen het gezin of door lichamelijke of psychische problemen bij de ouders. Ook door omstandigheden buiten het kind of gezin op kan de hechting verstoord worden, bijvoorbeeld wanneer het kind door ziekte langere tijd gescheiden moet worden van de ouders.
We zien dan dat het kind onveilig gehecht is, hetgeen zich kan uiten in extreem aan de ouders hangen, maar ook in het juist amper opzoeken van de ouders/ opvoeders.
Een veilig gehecht kind durft zolang het zich veilig voelt de wereld te verkennen en zoekt wanneer het angstig is de veiligheid op bij de ouders. De ouders reageren adequaat op de signalen van het kind en zijn er voor het kind wanneer het kind de ouders nodig heeft, maar geven het kind ook de ruimte de wereld te ontdekken.
Wanneer ouders het kind afwijzen, verwaarlozen of niet reageren op de behoeftes van het kind zien we vermijdende gehechtheid. Het kind vermijdt contact met de ouders en heeft over het algemeen ook weinig vertrouwen in andere mensen. Het kind komt in een isolement
Dan is er ook een groep ouders die enkel op het kind reageren vanuit de eigen behoefte. Er wordt bijvoorbeeld met het kind gespeeld of geknuffeld wanneer het eigenlijk wil slapen en wanneer het kind behoefte heeft aan spelen of knuffelen geven de ouders geen reactie. Dit leidt tot angstig-afwerende hechting, waarbij het kind vaak juist erg aan de ouder hangt omdat het kind onzeker is over hoe en of de ouder zal reageren op het kind.
De meest onveilige hechting is de gedesorganiseerde hechting, welke over het algemeen ontstaat door een traumatische ervaring (zoals het verlies van een gehechtheidspersoon) of door een psychiatrische ziekte bij de ouder. De ouder reageert dan sommige periodes wel adequaat op de behoeftes van het kind en andere periodes helemaal niet. We zien bij deze kinderen zowel dat ze zich vastklampen aan de ouder als ook het afweren van de ouder. Het kind durft niet te vertrouwen op de ouder/ opvoeder