Bloedgroepen

Een bloedgroep is een classificatie van bloed bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde moleculen op de buitenkant van het celmembraan van de rode bloedcellen. Deze antigenen zijn macromoleculen, dat wil zeggen, verbindingen met een grote molecuulmassa.

 

De verschillende bloedgroepen zijn:

Bloedgroep A

Iemand met bloedgroep A heeft eiwit A op zijn rode bloedcellen. 35 procent van alle Nederlanders heeft bloedgroep A-positief en 7 procent heeft bloedgroep A-negatief. Omdat het de op een na meest voorkomende bloedgroep in Nederland is, hebben veel mensen bloed van deze bloedgroep nodig.

Bloedgroep B

Wanneer je bloedgroep B hebt, is eiwit B aanwezig op je rode bloedcellen. Donoren met de bloedgroep B-positief doneren iets minder vaak bloed, omdat dit een relatief zeldzame bloedgroep is (en bloedcellen maar beperkt houdbaar zijn). Een donor met de bloedgroep B-negatief wordt wel regelmatig opgeroepen.

Bloedgroep AB

Iemand met bloedgroep AB heeft zowel eiwit A als B op de rode bloedcellen. Je kunt als je bloedgroep AB hebt bloed ontvangen van iemand met bloedgroep A of B. Je lichaam beschouwt in dat geval zowel bloedgroep A als B als lichaamseigen.

Bloedgroep O

Wanneer er geen eiwit A of B op je bloedcellen zit, heb je bloedgroep O. Mensen met bloedgroep O kunnen geen bloed ontvangen van iemand met bloedgroep A, B of AB. Heb je bloedgroep 0-negatief, dan kun je wel aan iedereen bloed doneren.

Rhesusfactor

Een rhesusfactor bepaalt samen met de bloedgroepen A, B, AB en 0 de acht verschillende bloedgroepen. Is er een rhesusfactor aanwezig in je bloed, dan ben je rhesus-positief. Wanneer deze rhesusfactor ontbreekt, dan ben je rhesus-negatief. Je erft de rhesusfactor van je ouders. Je krijgt één kopie van je moeder en één van je vader. Samen bepalen ze of jouw rhesusfactor positief of negatief is. Wanneer één van de ouders rhesus positief is en de ander rhesus negatief, krijgt het kind automatisch een rhesusfactor positief.