Als we eerst kijken naar de Present Simple (tegenwoordige tijd), dan zien we dat we die gebruiken wanneer we het hebben over een gewoonte of over dingen die we met regelmaat doen.
Voorbeelden:
I walk to school every day.
I play tennis every week.
Maar als je nu wilt zeggen dat je gisteren naar school bent gelopen of vorige week hebt getennist, dan gebruik je de Past Simple (verleden tijd)
Voorbeelen:
I walked to school yesterday.
I played tennis last week.
Vaak zie je aan de zin al dat iets is afgelopen door bepaalde woorden zoals: yesterday, last week, a few months ago, when she was at school, etc.
Dus nog één keer!
Waar gebruik je de Past Simple nou voor?
Voor dingen die in het verleden zijn gebeurd en nu zijn afgelopen.
Klik nu op het kopje Kennisclip!